
 
        
         
		Om  ons vluchtig  beeid  der wouden  van  deze  zone  te voltooien,  
 hehoeven  wij  hier  alleen  nog  bij  te  voegen,  dat  de  lianen  er  
 veel  geringer  in  aantal  zijn  dan  in  de  lagere  gordels,  en  nabij  
 de  bovengrens  bijna  niet  meer  voorkomen;  maar  daarentegen  
 stammen  en  twijgen,  boe  hooger  men  komt,  des  te  meer  met  
 blad-  en korstmossen, vooral  met usneeen bedekt zijn, die, gepaard  
 met  eene  verbazende menigte parasietacbtige varens en orchideeen,  
 aan  deze  bosschen  een  ruw  en  harig  aanzien  geven. 
 In  de  vierde  of  koude  zone,  die  zieh  nitstrekt  van  7500  tot  
 10,000  voet,  zijn,  behalve  het  zeer  merkwaardige  hoogland  van  
 het  Jang-gebergte,  dat  wij  in  het  tweede  deel  nader  zullen  leeren  
 kennen,  slechts  het  bovendeel  der  hellingen  en  de  toppen  
 van  een  twintigtal  kegelbergen  begrepen.  De  bodem  is  wel  is  
 waar  vulkanisch,  doch  de  uitbarstingen  die  van  tijd  tot  tijd  op  
 vele  dezer  bergtoppen  voorkomen,  bedekken  den  grond  met  
 lavabrokken,  dor  zand  en  gruis,  en  de  verwering  heeft  hier  in  
 de  koudere,  droge  lucht slechts  zeer  langzaam  plaats.  De  gemid-,  
 delde  warmtegraad  is  aan  de  benedengrens  dezer  zone  reeds  tot  
 13°  C.  verminderd  en  bedraagt  op  de  hoogte van 10,000 voet niet  
 meer  dan  8° ,  terwijl  op  de  hoogste  bergtoppen  de  temperatuur  
 op  onbeschutte plaatsen  soms  tot  het  vriespunt  daalt  en  de gras-  
 plekken  met  rijp  bedekt  worden.  De  vochtigheid  van  den damp-  
 kring  is  veel verminderd;  want  de  ijl'ere  lucht kan  slechts weinig  
 waterdämp  bevatten. Wolken  kunnen  zieh  dus  ook  niet  vormen  
 en  regens  komen  zelden  en  dan  nog  slechts  in  den  vorm  van  
 fijne  motregens  voor.  Slechts  enkele  malen  stijgen  de  dampen  
 uit  de  lagere  streken  tot  dezen  gordel  op,  en vallen dan, plotse-  
 ling  door  den  kouden dampkring  verdikt,  als  hagelsteenen neder.  
 De  lucht  is  in  deze  zone  door  de  afwezigheid  van  dampen  veel  
 zuiverder  en  doorzichtiger  en  absorbeert minder  licht,  de  hemel  
 is  blauwer,  het  kontrast  tusschen  licht  en  schaduw  is  sterker,  
 het  geluid  plant  zieh  minder  voort,  de  ademhaling  wordt  moei-  
 lijker,  en  de  reiziger  die  langen  tijd  in  deze  streken  vertoeft,  
 knjgt  springend  vel  aanlippen,  aangezicht  en handen en voelt dat  
 zijne  huid  pijnlijk  begint  te  gloeien. 
 Yan  cultuur  kan  op  deze  hoogte  geen  sprake  meer  zijn,  en 
 de natuurlijke plantbekleeding kan niet wel in  afzonderlijke groepen  
 gesplitst  worden,  maar  is  als  een  eenig  gebied  te  beschouwen.  
 De  verscbijnselen  die  dit  gebied  oplevert,  verdienen  echter  
 in  den  hoogsten  graad  de opmerkzaamheid van den wetenschappe-  
 lijken  onderzoeker.  De  rijkdom  der  Flora  is  in  deze  koude  
 gewesten  zoo  verminderd,  dat men  de  vegetatie  gemakkelijk  in  
 haar  geheel  kan  overzien.  Het  gezamenlijk  aantal  soorten  aan  
 deze  zone  eigen,  kryptogamische  planten uitgezonderd, zal weinig  
 meer  dan  100  bedragen.  Van  geheel  Java  kende  daarentegen  
 Decandolle  reeds  2605  phanerogamische plantensoorten, namelijk  
 2160  dicotelydonen  en  445  monoeotelydonen,  en  het gezamenlijk  
 aantal  wordt  bij  gissing  op  ongeveer  5000  gesteld.  Maar  het  
 verdient  opmerking  dat  Java’s  Alpenflora  tot  een  betrekkelijk  
 groot  aantal  geslachten  en  familien behoort,  zoodat  van  laatstge-  
 noemde  niet  minder  dan  36  vertegenwoordigd  zijn. 
 Een  andere  merkwaardige  eigenaardigheid  der  Javaansche  
 Alpenflora  is haar  Europeesch  karakter.  Ik  heb  hier niet  zoozeer  
 het  oog  op  het  verscbijnsel  dat  een  zeker  aantal bij  ons  gewone  
 planten,  zooals  Plantago  major en lanceolata,  Sonchus  oleraceus,  
 Artemisia  vulgaris,  Eumex  crispus,  Stellaria  media,  Solanum  
 nigrum,  zonder  eenig  versehil  ook  op  Java’s  hooge  bergtoppen  
 en  ten  deele  reeds  veel  lager worden  aangetroffen;  want  deze  
 zouden  toevallig  met  de zaden  van Europeesche  groenten  kunnen  
 zijn overgebracht,  en  zieh  ontwikkeld  hebben waar  zij  een  daar-  
 voor  geschikten  bodem  en  klimaat  vonden.  Maar  de  gansche  
 vegetatie  bestaat  voor  een  zoo  groot  deel  uit  aan  Europa  eigene  
 geslachten,  dat  botanici  die  de ontwikkelingsleer  zijn  toegedaan,  
 naar  een  genetisch  verband tusschen  de Flora  van  onze gematigde  
 luchtstreek  en  die  van  Java’s  hoogste  bergen  gezöcht  hebben.  
 Om  de  mogelijkheid  daarvan aan te toonen,  wijzen zij op de hooge  
 waarschijnlijkheid  dat  Java  eenmaal  met  het  vasteland  van  Azie  
 verbonden  was,  terwijl  zij  meenen  dat  het  in  de  zoogenaamde  
 ijBperiode  voor  de  planten  der  noordelijke  gematigde  luchtstreek  
 niet  aan  gelegenheid  zal  ontbroken  hebben  om  längs  de  hoogste  
 wegen  den  Evenaar  over  te  steken  en  de  antarctische  gewesten  
 te  bereiken.