
 
        
         
		Van  de  voornjalige  Gouvernements-cultures  zijn  niet  alleen die  
 yan  indigo  en  tabak ^ingetrokken,  maar  dit  Is  ook  het  geval met  
 die  van  peper,  kaneel  en  nopal.  Doch  terwijl  de  cultuur  van  
 de  indigo,  schoon  op  kleiner  schaal,  als  vrije  cultuur  is  in  
 stand  gebleven,  en  die  van  de  tabak  bij  voortduring  wordt  uit-  
 gebreid,  is  de  teelt  der  drie  andere  genoemde  gewassen,  sedert  
 zij  aan  den  vnjen  wil der Europeesche of inlandsche plantera werd  
 overgelatën,  schier  geheel  te  niet  gegaan.  De  meeste plantsoenen  
 zijn  zelfs  geheel  uitgeroeid.  Een  of  twee  Europeesche  landhuur-  
 ders  planten  nog  een  weinig  peper  in  Soerakarta,  en  de  particulière  
 landen  in  Buitenzorg  leverden  in  1873  nog  12£  kilo  
 cochenille  *)  en  370  kilo  kaneel.  Een  noemenswaardige  kaneel-  
 cultuur  bestaat  alleen  nog  in  de,  thans  yerhuurde,  yoormalige  
 Gouvernementstuinen  Gentoeng  en  Tamblang  in  Krawang,  die  
 in  1873  nog  14,802  kilo’s  pijpkaneel  en  6000  kilo’s  afval  op-  
 leverden. 
 Anders  wederom  is  het  lot  geweest  van  de theecultuur, waar-  
 van  almede  het  Gouvernement  de  hand  geheel  heeft  afgetrokken.  
 Ofschoon  toch  nergens  de  bevolking  uit  eigen  beweging  en  voor  
 eigen  gebruik  thee  plant,  geniet  zij  groote  voordeelen  van  
 den  zieh  steeds  uitbreidenden  aanplant  op  de  particulière  lande-  
 rijen  en  de  aan  Europeanen verhuurde Gouvernementsgronden. De  
 zetel  dezer  cultuur  is  voornamelijk  in  Buitenzorg,  de  Preànger  
 en  Bagelèn :  in eerstgenoemd gewest op onderscheidene particulière  
 landen en op het huurland Tjogrek ; in de Preanger in de oude, thans  
 verhuurde,  Gouvernementstuinen  en in tuinen door particulieren op  
 gehuurde  woeste  gronden  geplant;  in  Bagelèn  in  de  Lëdoksche  
 tuinen,  die  mede  vroeger  aan  het  Gouvernement  behoorden.  
 Hierbij  komt  nog  het land Tjarennang,  dat in Tjeribon op woeste,.  
 van  het  Gouvernement gehuurde gronden is aangelegd. De opgaven  
 omirent  aanplant  en  productie  in  de  Regeeringsverslagen  zijn  
 niet  geheel  volledig.  Men  kan  er  echter  uit  opmaken,  dat  meer  
 dan  4200  bouws  in  1873  met  den  theeheester  waren  beplant,  
 en  dat  de  opbrengst  drie  millioen  kilo’s  te  boven  ging. 
 *)  Ik  herinner  dat  het  cochenille-insekt  op  de  nopalplant  leeft.  Zie  boven  bl.  183. 
 In  1841  werden,  door  de  zorgen  der  Eegeering,  een  aantal  
 stekken’  van  de  vanieljeplant  (Vanilla  plamfolia)  uit  den Hortus  
 botanicus  te  Leiden  naar  den  Plantentuin  te  Buitenzorg  overge-  
 bracht,  in  de  hoop  dat  daaruit  eene  nieüwe winstgevende cultuur  
 zou  geboren  worden.  Men  verkreeg  echter  geen  vruchten  tot  
 1850,  toen  de  hortulanus,  de  heer  Teysman,  de kunstmatige be-  
 vruchting  begon  toe  te  passen,  die  kort  te  voren  door  Prof.  
 Morren  te  Luik  het  eerst  was  aangewend.  Bij  de  vanieljeplant,  
 gelijk  bij  alle  orehideeën  (want  tot  deze  familie  wordt  ook  zij  
 gerekend),  wordt  voor  de  bevruchting  in.  den  natuurlijken  staat  
 steeds  de  medewerking  van  insecten  vereischt.  Bij  deze  planten  
 hangen  de  stuifmeelkorrejs  als  wasachtig-slijmigé  massa’s  aan  
 elkander  en  vormen  een  zoogenaamden  stuifmeelklomp, en alleen  
 de  drukking  die  door  de  op  honig  azende  insecten  in  het  voor-  
 bijstrijken  op  de  helmknopjes  wordt  uitgeoefend,  doet  de  stuif-  
 meelmassa’s  daaruit  te  voorschijn  komen,  en  brengt  ze  in  de  
 vereischte  aanraking  met  den  Stempel.  Wanneer  men  nu  deze  
 planten  aan  haar  natuurlijken  bodem  ontrukt,  kunnen  zij  geene  
 vruchten  dragen,  tenzjj  de  werkzaamheid  der  insecten  door  de  
 kunst  worde  nagebootst.  Sedert  de  uitvinding  der  kunstmatige  
 bevruchting  heeft  men  ook  in  de  plantentuinen  van  Europa  de  
 fijn  aromatische  vruchten  der  vanieljeplant,  of  liever  de  lange,  
 hauwvormige  doozen  die  het  zaad  bevatten,  in  overvloed  gewonnen  
 ;  vooral  echter  was  dit  het  geval  op  Java,  waar  men  
 ze  in  het  groot  kon  kweeken.  Uit  den  Plantentuin  te  Buitenzorg  
 is  de  vanieljecultuur  allengs  naar  de  particulière  landen  en  
 naar  eenige  huurlanden  in  Soerakarta  overgebracht, en heeft aan-  
 vankelijk  belangrijke.  voordeelen  opgeleverd ;  doch  in  de  laatste  
 jaren  kwijnt  deze  cultuur  ten  gevolge  der  läge  prijzen,  terwijl  
 de  jongste  uitbarsting  van'  den  Merapi  een  aanplant  van. vier  
 bouws  in  Soerakarta  geheel  heeft  vernield.  Yan  de landen Pama-  
 noekan  en  Tjiassem  in  Krawang  werd  echter  in  1873  nog  een  
 oogst  van  2832  Amsterdamsche  ponden  verkregen. 
 Onder  de  cultures  door  enkele  Europeesche  planters  hier  en  
 daar  op  kleine  schaal  op  Java  gedreven,  kunnen  nog  de  kruid-  
 nagelen,  notemuskaat  en  gambier  genoemd worden. Zij  zijn echter