
 
        
         
		aaneengesloten  broederschap,  en  zijn  steeds  gereed  elkander  te  
 ondersteunen  en  te  helpen.  Yervolgd  en  gehaat  door  hoofden  en  
 priesters,  hebben zij  zieh  in  denlaatsten  tijd  meer  en  meer  ver-  
 strooid  en  beginnen  zij  zieh  allengs  onder de massa der bevolking  
 te  verliezen  *).  Andere  bijzondere  richtingen  of  sektèn  zijn  de  
 tijang  wasis,  die  het  ongeoorloofd  achten  hunne  bezittingen  te  
 béwaken, maar de zorg daarvoor aan Allah of den dorpsgeest toever-  
 trouwen,  en  de  tijang  drijah,  die  hunakker  niet yoor zieh zelven  
 bebouwen,  maar  in  den  oogsttijd in grotten of wildernissen  bidden  
 en  vasten,  de  vruchten hunner vlijt aan anderen overlatende. Doch  
 deze  en  andere  dergelijke  uitingen  der  dweepzucht  zijn  tot  en-  
 kele  dessa s  beperkt  en  kunnen  hier  op  geen verdere vermelding  
 aanspraak  maken. 
 Men  heeft  meermalen  opgemerkt,  dat  de  Islam  op  Java  niet  
 veel  meer  is  dan  een  officiëel  kleed,  dat  over  de  inlandsche  
 maatschappij  isgespreid.  Ik  heb  getracht  hier  en  ginds  een  slip  
 van  den  mantel  op  te  heffen,  om  te  doen  zien  wat daar  zoo  al  
 onder  verborgen  ligt.  Thans  zullen  wij  trachten  met  den  mantel  
 zelven  kennis  te  maken. 
 De  geschiedenis  der  eerste  verkondiging  en  verbreiding  van  
 den  Islam  op  Java,  die  wij  in  het  volgende boek  zullen trachten  
 te  verhalen,  zal  ons  leeren,  dat  die  beweging  niet van  een cen-  
 traal  Islamietisch  gezag  is  uitgegaan,  maar  een  gevolg  was  van  
 de  pogingen  van  particulière  kooplieden  of aanvoerders van kleine  
 koloniën,  die,  op  een  tijdstip  toen  het  rijk  der  Kbalifen  reeds  
 verbrokkeld  waS  en  ten  val  neigde,  na  zieh  van  den  steun  
 eeniger  inlandsche  hoofden  verzekerd  te  hebben,  de  vreedzaam  
 aangevangen  omwenteling voltooiden door  het  ééne deel van Java’s  
 bevolking  tegen  het  andere  in  het  veld  te  brengen.  Java  werd  
 dien  ten gevolge een Mohammedaansche staat  of een aggregaat van  
 Mohammedaansche  staten;  maar het gaat niet»aan het,  zooals  som-  
 tijds geschied  is,  als  een  deel  van  d e n   Mohammedaanschen staat  
 voor te  stellen,  d. i. van het  ééne  groote Mohammedaansche  rijk,  
 geheel  door  dezelfde  instellingen  beheerscht,  zooals  het onder  de 
 ')   T.  y.  N.  I .   1855.  I I .  14.  Mededeel.  IV.  240,  V III.  228. 
 eerste opvolgers van  Mohammed heeft bestaan,  en  zooals  Mawerdi  
 en andere  schrijvers  over het publieke recht van den  Islam het zieh  
 bleven  denken,  zonder  zieh  af  te  vragen  of  hunne  voorstelling  
 nog  met  de  werkelijkheid  overeenstemde.  Sedert  eeuwen  is  die  
 staatseenheid verbroken en vele  thans  Mohammedaansche gewesten  
 hebben  er  nooit  deel  van uitgemaakt. Men weet trouwens tot welke  
 fictien men de toevlucht heeft gen omen,  om  althans  denschijn  dier  
 eenheid  nog  eenigermate  teredden.  Yooreersttot  de leer,  dat  de  
 sultans of vorsten der afzonderlijke gewesten door den Imam of opper-  
 vorst als zijne plaatsvervangers moeten erkend worden en , krachtens  
 die  erkenning,  op  de  gehoorzaamheid hunner  onderdanen kunnen  
 aanspraak  maken,  ook  dan  wanneer  hun  gezag  geusurpeerdis  
 en  de  Imam er  alleen  in  berust  om  onheil  en  scheuring  te voor-  
 komen 1).  Ten andere tot de bewering,  dat het Imamaat  rechtens is  
 overgegaan  aan  de  sultans  van  Turkije,  toen  Selim  I ,  bij  de  
 verovering  van  Egypte  in  1516,  den  laatsten khalief  uithethuis  
 der  Abbasieden  gevankelijk  naar  Constantinopel  voerde,  en  hem  
 voor  zijne  vrijbeid  en  een  jaargeld  den  titel  afkocht,  die  schier  
 alles  was  wat  hem  nog  van  de  macht  zijner  voorgangers  was  
 overgebleven.  Sedert  dien tijd  wordt de Sultan van Roem (Turkije)  
 door  de  orthodoxe  moslemen  als  het hoofd  van den Islam erkend ,  
 en  ook  op  Java  ontbreken  de  sporen  van  zoodanige  erkenning  
 niet;  maar  eenige  wezenlijke  uitoefening  van  macht  buiten  de  
 grenzen  van  het  rijk  is  niet  aan  die  erkenning  verbonden. 
 Die  schrijvers  derhalve  die,  om  de  publiek-rechtelijke  en  
 administratieve  instellingen  van  Java,  voor  zoover  zij  onder  het  
 Europeesch  gezag  bewaard  bleven,  te  verklären,  de  ahhkäm  
 soltanijat  van Mawerdi  of andere  werken  van  dien aard hebben te  
 hulp  geroepen,  en  daarbij  geschikt  en  geplooid  tot  zij  eengefor-  
 ceerde  overeenstemming  hadden  tot  stand  gebracht,  hebben  zieh  
 niet  alleen  veel  vergeefsche  moeite  gegeven,  maar  ook  dwalin-  
 gen  doen  post  vatten,  die  in  sommige  opzichten  tot  een  geheel  
 scheeve  beoordeeling  van  Javaansche  toestanden  hebben  geleid.  
 Het  is  de  vraag  niet  of  niet  in  het  gezag  en  de  rechten  van  de 
 Ibü  Djama’ah  bij  v.  Hammer,  Länderverwaltung.  179.