
 
        
         
		Yan  meer  beteekenis  en  meer  praktisch  nut  m  de Javaansche  
 landbouw-kalender,  die,  in  zijne overeenstemming met  de  bijzon-  
 dere  eischen  van  de  rijstteelt  op  Java,  eene  zekere  mate  van  
 oorspronkelijkheid  verraadt.  De werkzaamheden van den landbouw  
 kunnen  natuurlijk  niet  naar  het  maanjaar  geregeld  worden,  en  
 het  is  daarom  dat  de  Javanen  ook nog tot heden een jaar behouden  
 hebben  dat  in  zijn  geheel  en  in  zijne  deelen  aan  den  loop  der  
 zon  beantwoordt.  Het  bestaat  uit  12  mängsä’s,  tijdperken  van  
 ongelijken  duur,  die  men  dus  niet wel met den naam van maanden  
 kan  noemen.  In  iedere  mängsä  zijn  zekere  bepaalde  werkzaamheden  
 op  het  veld  te  verrichten.  Het begin en einde der mängsä’s  
 wordt  door  de  priesters  bepaald  naar  de  waarneming  van  de  
 lengte  der  schadnw,  hetzij  van  een  staand  persoon, gemeten met  
 zijn  eigen  voeten,  hetzij van een stijl, loodreeht op een horizontaal  
 vlak  geplaatst  en  beteekend  met  de  lijn  waarop  de Iniddagscha-  
 duwen  vallen.  Die  lijn  is  verdeeld  in  zes  deelen,  die  natuurlijk  
 ieder  jaar  tweemaal,  eens  van  noord  naar zuid en eens  van  zuid  
 naar  noord  door  de  middagschaduwen  doorloopen  worden.  Het  
 geheel  is  zoo  gesteld,  dat  de  beide  uiteinden  beantwoorden  aan  
 de  verste  strekking  der  schaduw  noord-  en  zuidwaarts,  en  de  
 plaats van den stijl zelven aan de twee jaarljjksche doorgangen der zon  
 door  het  toppunt.  De  gewone  inlander  heeft  van  het  mängsäjaar  
 doorgaans  zoo  gebrekkige  voorstellingen,  dat  de  opgaven  van  
 verschillende personen schier nooit overeenstemmen; en men veelal,  
 den  duur  der  twaalf mängsä’s naar hunne berichten bijeentellende,  
 minder  dagen  krijgt  dan  een  jaar  bevat.  Die verkeerde  voorstellingen  
 zouden  echter  geen  nadeeligen  invloed  hebben,  daar  toch  
 de  priesters  den  aanvang  van elke  mängsä  en  de  werkzaamheden  
 die  daarin  moeten  verricht  worden,  steeds  aan  het  volk  bekend  
 maken,  indien  er  ook  bij  hen  niet  veel  aan  het  algemeen  en  
 nauwkeurig  gebruik  van  dien  zonnewijzer  haperde.  Daarom  heeft  
 de  Soesoehoenan  Pakoe  Boewänä  de  VIPe  eene  vaste  indeeling  
 van  het  mängsäjaar  verordend,  waarbij  zelfs  de  vereffening  van  
 het  jaar  van  365  dagen  met  den  zonsomloop  door de inlasschhig  
 van  een  dag in  de  vier  jaren  niet  is  vergeten.  Het  eerste jaar  
 der  nieuwe  dus  ontstane  vaste  tijdrekening,  die  thans  jaarlijks 
 in  den  Javaanschen  almanak  vermeld  wordt,  is  aangevangen den  
 226ten  Juni,  1855.  De  oude  namen  der  mängsä’s zijn  daarbij  behouden. 
   Zij  zijn  niets  anders  dan  de  gewone  ranggetallen,  die  
 hunne  opvolging  aanwijzen,  behalve  dat  de  elfde  en  twaalfde  
 mängsä  de  eenigermate  verminkte  namen  der  overeenkomstige  
 maanden  van  het  Indische  jaar  dragen.  De  namen,  volgorde  en  
 duur  der  mängsä’s  zijn  als  volgt:  1.  Käsä,  41  dagen;  2.  Karo  
 (of kalih  Kr.),  23  dagen;  3.  Katigä  (of  kateloe  Ng.),  24  dagen;  
 4. Kapat  (of  kasakawan  Kr.),  25  dagen;  5.  Kalimä  (of  gangsal  
 Kr.),  27  dagen;  6.  Kanem,  43  dagen;  7.  Kapitoe,  43  dagen;  
 8.  Kawöloe,  26,  doch  elk  vierde  jaar  27  dagen;  9.  Kasängä,  
 25 dagen;  10. Kasadäsä (of kasapoeloeh Kg.),  24 dagen;  11. Destä,  
 23  dagen;  12.  Sädä,  41  dagen. 
 Gelijk  het  geheele  mängsä-jaar  een  Hindoeschen  oorsprong  
 verraadt,  is  ook  het  woord  mängsä  de  Jav.  uitspraak  van  het  
 Sanskr.  mängsä,  t i jd,   of mäsa,  maand .   Maar het woord mängsä  
 wordt  in  ’t  Javaansch  ook  gebruikt  voor  de  jaargetijden  of  
 moesons,  die  in  het  Maleisch  door  den  Arabischen  naam moesim  
 (eigenlijk  mausim)  worden  aangeduid.  Men  noemt  den  drogen  
 moeson,  die  uit  de  l l de  en  12de  en  de  vier  eerste  mängsä’s  
 bestaat,  mängsä  panas  of mängsä  katigä  (kateloe),  en  den  nat-  
 ten  moeson,  die  van  de  vijfde  tot  en  met  de  10de mängsä  omvat,  
 mängsä  rendeng.  De  Portugeezen  hebben  deze  twee jaargetijden,  
 die  van  de  periodieke  winden  afhangen,  en  daarom  ook  die  
 periodieke  winden  zelven,  eerst  zoo  het  schijnt  moucjaö,  later  
 ook  mongao  genoemd,  op  welken  laatsten  vorm  wellicht  het  
 Javaansche  mängsä  invloed  heeft  geoefend.  Yan  hen  is dat woord  
 in  de  vormen  mussone,  mousson,  moeson  tot  de Italianen, Fransehen  
 en  Nederlanders,  en  in  de  vormen  monzon,  monsoon,  
 monsun tot de Spanjaarden,  Engelschen en Duitschers  overgegaan. 
 De  oude  verdeeling  van  den  dag  in  16  uren  is  op  Java  in  
 onbruik  geraakt.  Men  kent  er in het dagelijksch leven slechts de  
 verdeeling  van  het  etmaal  in  dag  en  nacht,  en  eenige  uitdruk-  
 kingen  van  vage  beteekenis,  zooals  ons  dageraad,  morgen,  voor-  
 middag,  namiddag,  avond  en  dergelijke.  Echter  is  aan  vele  
 Javanen,  zooals  van  zelf  spreekt,  de  Euröpeesche  uurtelling