
 
        
         
		kregen  door  arbeid,  dien  zij  verkiezen  boven  het  verrichten  van  
 de  heerediensten,  en  waarbij  zij  ook  hun  voordeel  op  het  oog  
 hebben.  Zoo  doen  zeer  vele  heeredienstplichtige  Javanen,  waar-  
 van  men  voorgeeft,  dat  zij  niet  willen  werken,  dan  op  bevel  
 hunner  hoofden  en  door  middel  van  dwang; 
 „En  hoe  is  het  nu  met  het  standpunt  hunner  beschaving? 
 „De  Javaan  spreekt  zeer  correct  hoog en  laag  Javaansch,  dat  
 wil  zeggen  twee  talen  die  zooveel  van  elkander  verschillen  als  
 Pransch  en  Hollandsch.  Hij  is  altijd  even  beleefd,  vloekt  nooit,  
 maakt  zieh  zelden  driftig,  is  nooit  dronken  en  vecht  niet. 
 „Hij  werkt  zeer netjes in bamboe; maakt uit den stam,  de vrucht  
 en  het  blad  van  den  klapperboom  eene  groote  verscheidenheid  
 van  zaken,  geschikt  voor huishoudelijk gebruik; kent de namen en  
 eigenschappen van alle planten en dieren uit den omtrek van zijn dessa. 
 „Hij  is  een  zeer  goed  ambachtsman,  maar  wenscht  te werken-  
 met  zi jn  gereedschap  en  op  zij n e   wijze,  waarvoor  zeer  natuur-  
 lijke  redenen  bestaan.  Eicht  men  zieh  daarnaar  met  tact  en  geduld, 
   dan  krijgt  men  veel  van  hem  gedaan.  Doet  men  dat  niet,  
 dan  heeft  het  omgekeerde  plaats, en  daaruit  spruit  dan  de  be-  
 wering  voort,  dat  de  Javaan  niet  dan  gedwongen  wil werken. 
 „De  Javanen  zijn  bij  uitnemendheid  goede  opmerkers.  Men  
 staat  er  verwonderd  van,  hoe  spoedig  zij  een  Europeaan  met  
 wien  zij  in  aanraking  komen,  in  zijne  hoedanigheden  juist  be-  
 oordeelen,  en  hoe  zij  onder  elkander  hunne  belangen  weten  te  
 bepraten,  inzonderheid  in  verband  met  landbouw  en  verplichte  
 diensten.  Yerwonderlijk  is  ook  de  juistheid  hunner  schatting  bij  
 grondverhuur  onder  elkander,  die  vaak  plaats  heeft,  ofschoon  
 dat  niet  zoo  algemeen  bekend  is. 
 „Beneden  dit  niveau  van  beschaving  is  niets,  en  daarboven  
 is  niet  veel,  dank  zij  het  gebrek  aan  onderwijs.  ') “ 
 De  bijgebrachte  voorbeelden  zullen  toereikend  zijn  om  een  
 denkbeeid  te  geven  van  het  zeer  uiteenloopend  oordeel  dat  te  
 allen  tijde  over  de  zedelijke  en  verstandelijke hoedanigheden  van  
 den  Javaan  is  geveld.  Yoor  hem  die  den Javaan alleen heeft  lee- 
 H.  de  Bruyn,  Over  den  tegenwoordigen  toestand  van  den  landbouw  op Java.  40. 
 ren  kennen  door  de  middelen  die  de  studeercel  binnen  zijn  be-  
 reik  bracht,  zou  het  vermetel  zijn  een  bepaalde  uitspraak  over  
 de  vraag  in  hären  geheelen  omväng  te  wagen,  en ik onthoud mij  
 daarvan  te  eer,  daar  de  volgende  hoofdstukken,  naar  ik  mij  
 vlei,  een  overvloed  van  feiten  zullen leveren, die  het oordeel van  
 ieder  die  naar  een  eerlijke  overtuiging  streeft,  kunnen  besturen.  
 Ik  vertrouw  echter  dat  mij  het  recht  tot  eenige  kritische  opmer-  
 kingen  zal  worden  toegekend.  Ik  moet  aandringen  op  eenige  
 onderscheidingen  die  door  de  beoordeelaars  van  het  Javaansche  
 volkskarakter  veel  te  veel  zijn  uit  het  oog  verloren. 
 De  eerste  is  die  tusschen  hetgeen  aan  debevolking  van Java,  
 als  lid  van  het  Maleische  ras,  met  andere  Maleische  volken  ge-  
 meen  is ,  en  datgene  wat  haar,  als  een  gevolg  van  bijzondere  
 omstandigheden  en  lotgevallen,  van  andere  Maleische  volken on-  
 derscheidt. 'Trachten  wij  dus  in  de  eerste  plaats  eene  algemeene  
 karakterschets  van  het  Maleische  ras  te  vinden,  waarop  wij  ons  
 veilig  mögen  verlaten.  Weinige  schrijvers  verdienen  in  dit  op-  
 zicht  meer • vertrouwen  dan Wallace,  die  acht  jaren  lang  onder  
 de  meest  verschillende  volken  van  het  Maleische  ras  heeft  om-  
 gezworven,  met  inlanders  van  alle  rangen  en  standen  verkeerd  
 heeft,  en  een  oog  had  dat  door  de  beoefening  der  ethnologie  
 voor  waarnemingen  van  deze  soort  was  gescherpt.  Het  zij  mij  
 vergund  van  zijne  schets  van  het  ras  de  hoofdtrekken  hier  over  
 te  nemen. 
 „De  Maleier  is  ingetrokken,  onvatbaar  vöor  levendige indruk-  
 ken.  Hij  legt  een bedachtzaamheid, een  gemis aan zelfvertrouwen,  
 een  schroomvalligheid  zelfs  aan  den  dag,  die  wel  iets aantrekke-  
 lijks  bezitten,  en  den  waarnemer  de  overtuiging  opdringen,  dat  
 het woest  en  bloeddorstig  karakter  dat  men  hem  wel  eens  heeft  
 toegeschreven,  grootelijks  overdreven  moet  zijn.  Men merkt  weinig  
 wat  er  in  hem  omgäat;  het  gevoel  van  verrassing,  verwon-  
 dering  of  vrees  vertoont  zieh  nooit  naar  buiten,  en  is  waar-  
 schijnlijk  ook  niet  zeer  Sterk.  In  zijn  spreken  is  hij  langzaam  
 en  bedaard,  en  zelfs  als  hij  een  onderwerp  opzettelijk  tebehan-  
 delen  heeft,  komt  hij  niet  zonder  veel  omwegen  tot  de  zaak. 
 „Hinderen  en  vrouwen  zijn  vreesachtig,  en.op  het  onverwacht 
 20