
 
        
         
		van  haren  vader  en  de  overige  grooten,  allen  in  grootkostuum,  
 het  huis  uit,  en  terwijl  de  anderen  vöör  de  tent  bleven  staan',  
 ging  de  echtgenoot  naar  binnen,  maakte  op  zjjn  knieën een sla-  
 mat  (eerbiedige  begroeting)  voor  zijne  vrouw,  en  sneed  daarop  
 met  zijn  kris  de  sarong  van  onder  tot  boven  door,.  waarna  hij  
 dat  wapen  op  den  grond  wierp  en,  evenals  de  buiten  de  tent  
 staande  hoofden,  zieh  snel  verwijderde. 
 Aan  de  jonge  vrouw  werd  nu  de  door  het  zevenmaal begieten  
 doornat  geworden  sarong  ontnomen,  en  daarentegen  werd zij be-  
 hoorlijk  in  de  doorgesneden  sarong  gewikkeld,  waarna  zij  zieh  
 naar  eene  afgezonderde  kamer  begaf.  De  vrouwen  die  met  haar  
 in  de  tent  waren,  zetten  zieh  op  stoelen  bij  de  deur  dier  kamer, 
   en  de  overige  vrouweljjke  bloedverwanten,  die  tot  dusverre  
 buiten  de  tent  waren  gebleven,  plaatsten  zieh  daarnevens  op  
 matten.  Ylak  voor  de  deur  werd  een  fraai  tapijt  nedergelegd,  
 waarop  een  sirihdoos  en  een  spuwbekken.  Na  een  half  uur  
 kwam  de  jonge  vrouw  naar  buiten,  prächtig  gekleed  en  schit-  
 terende  van  edelgesteenten,  plaatste  zieh  op  het  tapijt  en  ge-  
 bruikte  sirih.  De  hoofdkleur  van  haar  kleed  was  zwart,  evenals  
 van  de  eerste  toempeng.  Maar  zesmaal  achtereen  verwijderde  
 ,zÿ  zieh  weder  en  keerde  terug  in  een  ander, maar  even  prächtig  
 toilet,  waarvan  steeds  de  hoofdkleur  aan  de  kleur  der  na  el-  
 kander  gebruikte  toempengs  beantwoordde.  In de laatste kleeding  
 gebruikte  zij  met  de  overige  vrouwen  een  déjeuné,  en  na  den  
 afloop  daarvan  werd  aan  elk  der  aanwezige  vrouwen  een  porse-  
 leinen kom met  roedjak  aangeboden, terwijl  zij  ieder  een opgerold  
 sirihblad,  met  een  gouden,  een  zilveren  en  een  ijzeren  naald  
 vastgestoken,  en  een  potje met zeven balletjes rijstdeeg, gekleurd  
 als  de  zeven  toempengs,  tot  afscheid  mede  naar  huis  kregen. 
 Ongetwijfeld  hebben  deze  plechtigheden,  gelijk  andere  van  
 dien  aard,  een  symbolische  beteekenis ,  die  zieh gedeeltelijk wel  
 laat  gissen,  maar  waarin  het  toch  altijd  gevaarljjk  is  zieh  te  
 verdiepen,  dewijl  men zieh aan velerlei misvatting bloot stelt.  Men  
 mag  wel  aannemen,  dat  ook  de  Javanen  zelyen in den regel zieh  
 om  den  waren  zin zulker plechtigheden weinig bekommeren, maar  
 slechts  het  voorbeeld volgen hun door vroegere geslachten  gegeven. 
 Na  het tingkeb volgen nog offers van dawet,  eene uit klonten van  
 rjjstmeel  of  geraspte  aardvruchten  met  een  saus  van  kokosmelk  
 en  suiker  bereide  lekkernij,  in  de  achtste  en  negende  maand.  
 Bij  herhaalde  zwangerschap  worden  eveneens  maandelijksche  
 offers aangeboden; doch  het  ngebor-eborri  en  het  tingkeb  blijven  
 tot  de  eerste  zwangerschap  beperkt. 
 Bij  de  bevalling  zelve  komt  het  bijgeloof  der  Javanen  niet  
 minder  aan  den  dag.  Onder  andere  zijn  zij  van  meening, dat de  
 tegenwoordigheid  des  vaders  de  verlossing  bespoedigt,  omdat  
 het  kind  naar  zijn  vader  verlangt.  Daarom,  wanneer  de  vader  
 afwezig  of  reeds  overleden  is,  laat  men  hem  bij  het  kraambed  
 vertegenwoordigen  door  een  rijststamper,  welks  eene  einde  men  
 met  een  hoofddoek  omwindt.  De  veertigdaagsche  reiniging (adoes  
 nipas)  die  de  Islam  van  de  kraamvrouwen  vordert,  gaat  voor  
 de  arme  lijderes  met  gruwzame  mishandelingen  gepaard.  Men  
 legt  haar  op  den  buik  met  een  bezem  onder  het  hoofd,  en  de  
 vroedvrouw  trapt  haar  op  den  rüg  om  het  bloed  te  doen  weg-  
 vloeien, en  brengt  haar  daarna  in  het  bad.  Wanneer  zij dit ver-  
 laat,  krijgt  zij  een  mes  in  de  hand,  om  zieh  de booze geesten  
 van  het  lijf te  houden,  en  moet  zij  driemaal  over een bos halmen  
 van  zwarte  ketan  stappen,  en  daarna  legt  men  haar  naast  haar  
 kind  op  hooge  kussens,  met  een  steen  aan  de  voeten  om  het  
 afglijden  te  beletten,  en  met  een  zak  met  asch  onder  de lenden.  
 Om  de  bloedvloeiing  te  bevorderen  geeft  men  haar  tamarinde-  
 water  te  drinken,  en  daarna  beijvert  men  zieh  om  haar 24 uren  
 uit  den  slaap  te  houden,  om  haar  voor  het  insluimeren  tot  den  
 laatsten  slaap  te  vrij waren. 
 De  pasgeborene  wordt  op  een  omgekeerde  tampah  ofbamboe-  
 zen  rijstwan  gelegd  en eerst  met  kokosmelk,  daarna  met water  
 gewasschen,  en  vervolgens  wordt  de  navelstreng  öf  met  een  
 bamboezen mes, welad genaamd, afgesneden, of somtjjds afgebeten,  
 welk  laatste  naar  het  volksgeloof  het  kind  onkwetsbaar  maakt.  
 Daarna  wordt  de  placenta  met  dat  mes  in  een  kokosschaal  met  
 deksel  gelegd,  soms  met  bijvöeging  van  een  papier  waarop  het  
 Arabische  en  Javaansche  alphabet  zijn  geschreven,  en  aldus  öf  
 begraven,  öf  ergens  in  huis  in  een  rijstpot (kendil)  opgehangen,