
 
        
         
		Java,  ten  zuiden  van  den  evenaar  gelegen,  is  begrepen  in  
 het  'gebied  van  den  zuidoostpassaat,  die  er  zieh  dan  ook  van  
 April  tot  October  doet  gevoelen.  Doch  in  de  andere  helft  des  
 jaars  is  er  de  zuidoostpassaat  teruggedrongen  door  een  wind  die  
 uit  het  noordwesten  komt,  en  te  houden  is  voor  de voortzetting  
 van  den  noordoostpassaat,  die  met  veranderde  riohting  in  het  
 gebied  van  zijn  zuidelijken  broeder  is  ingedrongen.  Trouwens  
 deze  laatste  veroorlooft  zieh  in  de maanden.van zijne heerschappij  
 eene  soortgelijke  inbreuk  op  het  gebied van den noordoostpassaat  
 en  vertoont  zieh dan  in het noordelijk halfrond als zuidwestenwind.  
 De  passaten  zijn  dus  veranderd  in  afwisselende  winden,  die  het  
 jaar  tamelijk  gelijkmatig  onder  elkander  verdeelen.  Die  afwisselende  
 winden,  die  in  den  Indischen  arehipel  tevens  de  grond en  
 het  voornaamste  verschijnsel  van  het  verschil  injaargetjjdenzijn,  
 worden  met  een  aan  het  Arabisch  ontleenden,  doch  eenigszins  
 verbasterden  naam,  gewoonlijk moesons , d. i. seizoenen, genoemd.  
 Men  spreekt  dus  meer  eigenlijk  van een natten en drogen moeson,  
 omdat  regen  en  droogte  de  seizoenen  kenmerken  waarin het jaar  
 door  de  periodieke  winden  wordt  verdeeld,  maar  oneigenlijk  
 van  oost-  en  westmoeson,  bij  welke  uitdrukking  men  het woord  
 dat  de  seizoenen  aanduidt,  op  de  winden  die  deze  beheersehen  
 heeft  overgedragen. 
 Vanwaar  nu  dat  de  passaten  in  de  streek  waarin  Java  gelegen  
 is  en  in  den  ganschen  Indischen  Oceaan  beurtelings  zoover  
 over  den  evenaar  heen  trekken  en bij die gelegenheid van richting  
 veränderen?  Wanneer  de  zon  in  ons  zomerhalfjaar  ten  noorden  
 van  den  evenaar  staat,  wordt  de  noordelijke  helft  der  intertropische  
 zone  sterker  door  hare  stralen verhit dan de zuidelijke. Dit  
 verschil  zou  zieh  echter  slechts  weinig  doen  gevoelen, indien de  
 beide  helften  gelijkmatig  uit  water  bestünden.  Doch  de  Indische  
 zee  is  aan  de  noordzijde  door  het  uitgestrekte  vastland  van Azie  
 begrensd,  en  ieder  weet  dat  het  land  veel spoediger verhit wordt  
 en  de  wärmte  veel  sterker  terugkaatst  dan  het  water.  Hiervan  
 is  eene  sterkere  verdunning  der  dampkringslucht  die  boven  het  
 gloeiende  land  zweeft,  het noodzakelijk gevolg. De zuidoostpassaat  
 wordt  dus  tot  herstelvanhet evenwichtuit het zuiden derwaarts gelokt, 
  maar daar h ij, naarmate hij verder over den evenaar heenreikt,  
 streken  ontmoet  wier omwentelingssnelheid gedurig minder wordt,  
 moet  zieh  daarbij  noodwendig  voor  het  gevoel  van  den  waame-  
 mer  zijne  richting  veränderen.  Dezelfde  oorzaak  die  den  passaat  
 van  zuidenwind zuidoostenwind worden  doet,  brengt  ook  te  weeg  
 dat  de  zuidoostenwind  zieh  nu  meer  neigt  naar  het  westen.  De  
 invloed  van  de  omwenteling  der  aarde  kan  echter  op  zieh  zelven  
 niet  groot  genoeg  zijn  om  te  weeg  te  brengen  dat  de  zuidoostpassaat  
 eene  geheel  zuidwesteljjke  richting  krijgt.  Maar nu een-  
 maal  eene  neiging  naar  die  richting  is  ontstaan, schijnt vooral de  
 ligging  der  beide  Indische schiereilanden,  die zoover in de Indische  
 zee  vooruitdringen,  het  overige  te  doen. 
 De  overschrijding  van  den  evenaar  door  den  noordoostpassaat  
 in  de  maanden  van  ons  winterhalfjaar  (dat  echter  juist  het • zomerhalfjaar  
 is  aan  de  andere  zijde  van  den  evenaar)  moet  eene  
 soortgelijke  oorzaak  hebben  en  tevens  kunnen  verklären  hoe  die  
 passaat  zieh  bezuiden  den  evenaar  geheel  als  noordwestenwind  
 vertoont.  De  oorzaak  is  hier  ongetwijfeld  te  zoeken  in  het dorre,  
 waterlooze Nieuw-Holland,  ten  zuidoosten  van  Java  gelegen, dat  
 door  de  zon  verhit,  terwijl  zij  in  de  zuidelijke  teekenen van den  
 dierenriem  staat,  nu  ook  op  zijne  beurt  den  passaat uit het noorden  
 aantrekt,  en  door  zijne  ligging  de  neiging  naar  het westen  ,  
 uit  den  invloed  der  verminderde  omwentelingssnelheid  geboren,  
 in  een  bepaald  zuidwestelijke  richting  doet  overgaan. 
 Het  blijkt  uit  deze  uiteenzetting  dat  de  zuidoostpassaat  op  
 Java  de  normale  wind  is,  en  de  noordwestmoeson  eene  door  
 bijzondere  omstandigheden  te  weeg gebrachte afwijking, die echter  
 met  eerstgenoemden  het  jaar  schier  gelijkelijk  deelt.  Beginnen  
 wij  dus  onze  beschrijving  der  van  de  winden  afhankelijke  ver-  
 schijnselen  met  den  tijd  waarin  de  passaat  waait,  het  jaarge-  
 tijde  gewoonlijk  de  droge  of  oostmoeson  geheeten.  Die naam van  
 droge  moeson  heeft  tot  oorzaak  dat  de  regens  in  dat  jaargetijde  
 veel  spaarzamer  vallen  dan  in  den  tijd  der  noordwestenwinden,  
 ofschoon  zieh  dit  verschil  niet  op  geheel  Java  in  gelijke mate  
 doet  gevoelen.  Alvorens den Indischen Archipel te bereiken, strijkt  
 de  zuidoostpassaat  over  de  uitgestrekte  dorre  vlakten van Meuw