
 
        
         
		liteit aan dat  onderscheid ten grondslag ligt.  Hoevele veranderingen  
 de  Engelsehe  adel  in  den  loop  der  eeuwen  möge  ondergaan  
 hebben,  hoe  schaarsch  het  aantal  dergenen  ook  geworden  zij  
 die  op  onyermengd  bloed  kunnen  bogen,  toch  gaat  de  oorsprong  
 van  dien  adel  even  zeker  terug  op  de  Kormandische  baronnen  
 en  ridders  die  Willem  den  Yeroveraar  naar  Engeland  volgden,  
 als  de  volksmassa  afstamt  van  de  Saksers,  die  door  de  trotsche  
 veroveraars  tot  den  staat  der  diepste  vernedering  gebracht  werden. 
   De  geschiedenis  van  Europa  kent  geen  tweede  voorbeeld  
 van  eene  zoo  volledige  onderwerping  van  het  ééne  ras  aan  
 het  andere. 
 Maar wat eenig  is  in  de  geschiedenis  van Europa, is een gewoon  
 verschijnsel  in  die  van  Azié,  en  ook  Java  biedt  daarvan  een  
 merkwaardig  voorbeeld.  Wanneer  wij  uit  de  tegenwoordige  toe-  
 standen  tot  de  gebrekkig  bekende  van  vroeger  eeuwen  mögen  
 besluiten,  was  de  onderwerping  van  het grootste deel  des eilands,  
 van  alle  landen  ten  oosten  van  de  Tji  Losari  en  Tji  Tandoewi,  
 aan de  Hindoesche  kolonisten  en  veroveraars,  niet minder  volle-  
 dig, ja werd de afstand tusschen de overheerschers en overheerschten  
 hier  nog  veel  grooter,  en  vooral  veel  onoverkomelrjker,  daarer  
 dé  eigenaardige  Hindoesche  instelling  der  kästen,  die  alle  ver-  
 menging  buitensluit,  op  werd  toegepast.  De  hoofden  der  vreem-  
 delingen  die  zieh  op  Java  kwamen  nederzetten,  behoorden  tot  
 hetzelfde  Arische  ras  dat  vroeger  Hindostán  overstroomd  en  
 zijne  bevolking  onderworpen  had;  zij  rekenden  zieh  tot  die  drie  
 hoogere  kästen  die  zieh  ook  in  het  stamland  onderscheidden  
 door  het  dragen  van  den  heiligen  gordel  en  aanspraak  maakten  
 op  den  naam  van  d w i d j a  of  tweemaal  geborenen.  En  even als  
 zij  in  Hindostán  de  oorspronkelijke  bewoners  onder  den  naam  
 van  Sjoedra’s  tot  eene  vierde  käste  hadden  vernederd,  die  als  
 een  verachtelijke  hoop  slave®  beschouwd  en  van  de  godsdiensti-  
 ge  gemeenschap  uitgesloten  werd,  zoo  werd  ook  op  Java  de  
 geheele  massa  der  inlandsche  bevolking,  die  tot  de  erkentenis  
 van  hun  gezag  werd  gedwongen,  met  de  käste  der  Sjoedra’s  
 samengesmolten,  met  de  werkzaamheden  van  den  landbouw  en  
 de  uitoefening  der  geringere  handwerken  belast  en  tot  allerlei 
 diensten  en  leveringen  aan  hare  heeren  en  meesters  verplicht. 
 Zoowel  in  Engeland  als  op  Java  was  de  taal  der  overheerschers  
 eene  andere  dan  die  der  overheerschten,  en  in  beide  
 landen  heeft  dit  onderscheid  diepe  sporen  nagelaten  in  de  taal  
 die  er  nog  heden  gesproken  wordt.  Toch  is  de  onderlinge  
 betrekking  van  het  inlandsche  en  vreemde  bestanddeel  in  het  
 Javaansch  eene  geheel  andere  dan  in  het  Engelsch.  In  Engeland  
 is  eene  taal,  Saksisch  in  haar  algemeen  karakter,  gemehgd  in  
 hären  woordenschat,  het  gemeenschappelijk  eigendom  der allengs  
 tot  een  volk  samengegroeide  rassen  geworden.  Op  Java  doet  
 zieh  een  verschijnsel  voor  dat  nergens  ter  wereld  zijne  wederga  
 vindt:  een  volk  dat  nevens  elkander  twee  aanmerkeljjk  verschil-  
 lende,  slechts  weinige  woorden  met  elkander  gemeen  hebbende  
 talen  spreekt,  waarvan  de  eene,  meer  zuiver  inlandsch  in  oorsprong  
 ,  de eigenlijke taal des  volks,  de  andere, sterk  van vreemde  
 elementen  doortrokken,  de  eigenlijke  taal  der  uit  Hindostan  
 stammende  aristokratie is ,  maar  met  dien  verstände,  dat  ook  de  
 adel  de  volkstaal  tot  het  volk,  het  volk  de  taal  des  adels  tot  
 den adel spreekt,  en in het  algemeen  het  gebruik  der  beide talen  
 en  van  een  uit  beide  samengesteiden  tusschenvorm  de  nauwkeu-  
 rige  uitdrukking  is  geworden  van  de  mate  van  eerbiedigen  
 afstand,  gemeenzame  toenadering  of  trotsche  terughouding,  die  
 in  de  maatschappij  en  in  het  huisgezin  personen  die  als  meer-  
 deren  en  minderen  tegen  elkander  over  of  als  geljjken  nevens  
 elkander  staan,  aan  elkander  verschuldigd  zijn.  Ofschoon  dus  dat  
 gebruik  van  twee  talen,  of  liever  van  twee  taalsoorten  (want  
 eerst  beide  te  zamen  vormen  het  Javaansch),  in  het  algemeen  
 beantwoordt  aan  de  klove  die  nog  altijd  tusschen  den  adel  en  
 den  kleinen  man  gaapt,  is  de oorsprong er van uit een verschil van  
 nationaliteit  eenigermate  in  de  schaduw  gesteld  door  de  allengs  
 opgekomen  gewoonte  om  het  ook  toe  te  passen  op  verschil  van  
 jaren  en  betrekking  tusschen  personen  die  voor  het  overige  tot  
 dezelfde  klasse  behooren. 
 De  Hindoe-periode  op  Java,  d.  i.  de  tijd  die  aan  de  invoe-  
 ring  van  den  Islam  voorafging,  is  voor  ons in de meeste opzichten  
 nog  een  onverstaanbaar  boek.  Zelfs  aan  de  uitgebreide  kennis