
 
        
         
		Mohamme4aansche  recht  voor  eenige  klassen  van  behoeftigen  
 bestemd  is  ’). 
 De  pesantrfens  zijn  op  Java  zeer  talnjk.  Men  begroot  het  aan-  
 tal  op  minstens  wel  300;  maar  vele  hebben  slechts  een  gering  
 aantal  leerlingen  en  öok  op  de  grootere  gaat  dit  zelden  twee-  
 of  driehonderd  te  boven,  ofschoon,  naar  men  zegt, de beroemde  
 pesantren  te  Tegal  Sari  in  Madioen,  kort na  hare  stichting  door  
 Pakoe  boewänä  U ,  wel  2000  leerlingen  telde. 
 De  inrichting  der  pesantrens  is  natuurlijk  eenigszins  verschil-  
 lend.  Gewoonlijk  zijn  er,  binnen  een  bamboezen  omheining,  een  
 kleine  moskee,  een  pandäpä  waarin  de  onderwijzer  de  leerlingen  
 die  het  nog  niet  kennen,  de  Arabische  karakters  leert lezen  
 en  schrijven,  en  eindelijk  eenige  bamboezen  gebouwtjes,  met  
 een  gang  in  het  midden,  waarop  aan  weerszijden  eenereeks  van  
 vertrekjes  of  celletjes  van  5  a  6  voet  in  ’t  vierkant  uitkomen.  
 Die  cellen  strekken  den  santri’s  tot  woonplaats;  door  een  vier-  
 -kant  g a t,  dat met  een  naar  binnen  slaand klepluik  of een  schuif-  
 deurlge  gesloten  wordt,  ontvangen  zij  juist  zooveel  licht  als  zij  
 voor het  bestudeeren  hunner les behoeven;  en  een bale-bale, waar-  
 onder  een  kast  voor  de  provisien  is  aangebracht,  strekt  hun des  
 nachts  tot  slaapplaats  en  des  daags  tot  een  gebruik  waarvan  wij  
 ons  nauwelijks  een  denkbeeid  kunnen  vormen.  Zij  liggen  daarop  
 namelijk  op  den  bnik  te  studeeren  en  hunne  les  op  te  zingen,  
 terwijl  de  onderwijzer,  hetzij  de  hoofdpriester  zelf  of  een  reeds  
 gevorderde  leerling,  in  den gang heen en weder wandelt  en hunne  
 fouten  verbetert.  Het  onderwijs  bepaalt  zieh  tot  het lezen en ge-  
 brekkig  verstaan  van  den  Koran,  de  profeten-legende,  de  voor-  
 naamste  leerstukken  en  plechtigheden  van  den  Islam  en  eenige  
 oppervlakkige  kennis van het Mohammedaansche  recht;  intusschen  
 draagt  het  samenzijn  van  een  aantal  jongelingen  uit versohillende  
 streken  van  zelf meer  of min  tot hunne  ontwikkeling bij.  Maar de  
 leerlingen  hebben  doorgaans  een  vervallen  en  ziekelijk  voorko-  
 )  het gevolg van siechte voeding en verwaarloozing en  vooral  
 van  de  bedorven  lucht  in  de  gebouwen,  die  door  den  ondrage- 
 *)  Meded.  X III.  227.. 
 lijken  stank  der  in  de  cellen  bewaarde  provisien van allerlei soort  
 verpest worden.  Ongelukkig  is  er  niemand  die zieh daaraan ergert  
 of verbetering  zoekt  aan  te  brengen:  want  men  beschouwt  een  
 zwak  en  vermagerd  iichaam  als  het  kenteeken  van  den  echten  
 santri,  die  toch  niet  bestemd  is  om  te  arbeiden,  en  wieneenge-  
 zond  en  krachtig  Iichaam  in  het  aannemen  der  leer,  ngelmoe  
 santrijan,  zou  belemmeren. 
 Vele  leerlingen  keeren  na  een  korter  of  langer  verblijf  in  ¿en  
 of meer  pesantrens  in  den  kring  hunner  familien  en  tot  de  ge-  
 wone bezigheden van den Javaan terug;  sommigen worden priester,  
 maar  dit  schijnt  slechts  bij  uitzondering  het  geval  te  zijn.  De  
 meesten  behouden  levenslang  in  hunne  dracht  de  gewone  ken-  
 teekenen  der  santri’s  ‘),  zwerven  als  armen  om Gods wil (pekirs,  
 verbastering  van  het  Arab.  faqir)  al  bedelende  van  school  tot  
 school,  geven  soms  eenig godsdienstig  onderricht  in  een  langgar  
 of  als  helper  van  een  perdikan,  doen  gebeden  voor  de  Javanen  
 bij  huiselijke  feesten  en plechtigheden,  verkoopen  hun talismans,  
 leeren  hun  rapals  of  bezweringsformules,  en  leven  ten  koste der  
 bevolking,  die  door  hun  vertoon  van  vroomheid,  vaak  met  be-  
 driegelijke  kunstenarijen  gepaard,  genoopt  wordt  hen  als  heilige  
 mannen  te  vereeren.  De  santri’s  zijn  in  den  regel  zeer  nauwge-  
 zet  in  het  volbrengen  der  dagelijksche  gebeden  en  andere  gods-  
 dienstplichten,  ofschoon  er  onder  hen  zijn  die  zieh  daar  boven  
 verheven  achten,  bewerende  dat  God  niet  op  het uiterlijke, maar  
 alleen  op  het  hart  ziet,  en  dat  het  uitwendig  gebed  overbodig  
 is,  als  het  gemoed  steeds  met  de  gedachte  aan  God  vervuld  is.  
 Eene  afgesloten  käste  vormen  de  santri’s  intusschen  niet;  tus-  
 schen  hen  en  andere  vromen  bestaat  geen  bepaalde grensljjn, en  
 in  sommige  streken  worden  allen  santri’s  geheeten  die  stipt  
 zijn  in  de  vervulling  van  al  de  ceremonien  die  de  Islam  voor-  
 schrijft.  De santri’s , en  in het  algemeen  de  vromen,  noemen  zieh  
 de  bangsa  poetihan,  het witte, het heilige volk, terwijl zij  daaren-  
 tegen  aan  de  wereldlingen  en  ongodsdienstigen  den  naam  van  
 bangsa  abangan,  het  roode  volk,  geven. 
 ■)  Zie  boven  blz.  837.