
 
        
         
		zeker  geheel  denkbeeidig,  maar  ook  onder  de  Europeanen  op  
 Java  zeer  algemeen. 
 De  gewone  huishagedis  of  tjitjak  is  een  veel  kleiner  en  niet  
 onbeYallig  dier,  dat  zieh  over  dag meestal  schuil houdt, maar des  
 avonds  met  verbazende  vlugheid,  en onder het uiten van een scher-  
 pen,  tjilpenden  toon,  längs de muren en over de balken loopt en op  
 de muggen  en  vliegen,  spinnen  en schorpioenen jacht maakt. Door  
 het  eigenaardig  maaksel  zijner poöten kan h e t, zoowel als de tokei,  
 niet sleehts längs een vertikaal vlak opklimmen, maar zieh, even als  
 de  vliegen  en  sommige  andere  insecten,  ook  längs de  zoldering,  
 met den  rüg naar beneden,  bewegen.  Soms  valt  het  dier en breekt  
 den  zeer  brozen  staaft,  maar  deze  bezit  een  zoo  groot  herstel-  
 lingsvermogen dat  hjj  zeer  spoedig  weder  aangroeit.  De  inlanders  
 zijn  meestal  den  tjitjak  genegen,  omdat  hij  hunne  woningen  van  
 ongedierte  zuivert. 
 ,  De  vliegende  hagedissen  of draken zijn verwant met het op Java  
 door  onderscheiden  soorten  vertegenwoordigde  geslacht  Calotes.  
 Even  als  deze  leven  zjj  op  boomen-  en  voeden  zjj  zieh  met  
 insecten;  maar  zij  onderscheiden  zieh  door  eene  huiduitbreiding  
 längs  de  ribben,  die  hun,  zooal  niet  tot  vleugels,  althans tot val-  
 scherm dient. De kleine op Java en Sumatra het meest voorkomende  
 soort wordtDraco volans of Draco viridis  genoemd. Grootere, even-  
 eens  op  Java  voorkomende  soorten  zijn  Draco  fimbriatus  en  
 haematopogon.  Al deze dierijes  zijn  volkomen  onschuldig, hoe ver-  
 sehrikkelijk men ze zieh  ook op  den naam af zou mögen voorstellen. 
 De  Tachydromus  sexlineatus  is  onder  de  hagedissen  van  Java  
 de  fraaiste.  Hij  is  met  zwarte  en  witte  strepen  of  banden  getee-  
 kend,  onthoudt  zieh  op  zonnige  plaatsen  onder  dorre  bladeren  
 en  legt  eene  verwonderljjke  vlugheid  aan  den  dag. 
 De Yaranus  bivittatus  of minjawah is de grootste der Javaansche  
 hagedissen en bereikt eene lengte van 2 ä 3 tot 6 ä 8 voet.  Deze  die-  
 ren paren aan hunne grootte geweldige lichaamskracht en een scherp  
 gebit,  maar  zijn  bjjzonder vreesachtig.  Zij onthouden zieh het liefst  
 in  poelen  en  plassen,  waar  zjj  zieh,  als  kleine  krokodillen,  van  
 tijd  tot  tijd  boven  den  waterspiegel  vertoonen  en  zieh  zelfs  aan  
 den  oever  uitstrekken.  Met  zelden  trachten  zij  een  hoenderhok 
 binnen  te  sluipen  om  hunne  prooi  te  zoeken,  maar  indien hunne  
 poging  verijdeld  wordt,  onttrekken  zij  zieh  met  verbazende snel-  
 heid  aan hunne vervolgers, tot zij in den eersten waterplas of stroom  
 die  hun  voorkomt,  eene  schuilplaats  vinden.  Zoo  afzichtig  het  
 uiterljjk  dezer  groote  hagedissen  i s ,  zoo  wit  en  smakelijk  is hun  
 vleesch,  dat  door  Chineezen  en  Javanen  om  strijd  als  een  lek-  
 kermj  geroemd  wordt.  Yerkeerdelijk  geven  de  Europeanen  aan  
 deze  hagedissen  den  naam  leguaan.  Deze  naam  is  eene  verbas-  
 tering  van  het  Amerikaansche  woord  iguana,  dat  de  Iguana  
 tuberculata  van  Zuid-  en  Midden-Amerika  aanduidt,  die  de type  
 van  de  door  de  zoölogen  aangenomen  familie  der  iguanidae  is.  
 De  Spanjaarden  hebben  dien  naam  naar  den  Indischen Archipel  
 overgebracht en het eerst op de daar inheemsche monitors toegepast. 
 Even  weinig  als  de  Javaansche  monitor  aanspraak  heeft  op  
 den  naam  van  leguaan,  heeft  de  Javaansche .  krokodil  op  den  
 naam  van  kaaiman  recht;  maar  kluchtig  wordt  het  voor  hem  
 die  den  oorsprong  dezer  benaming  kent,  dat  men  daarvan  in  
 Indie,  als  ware  het  een> zuiver  Eederlandsch  woord,  gewoonlijk  
 het  meervoud  kaailieden,  of  liever  kaailui, vormt. Ook dit woord  
 is  van  Amerikaanschen  oorsprong  en  de naam der Amerikaansche  
 krokodillen  of alligators; het werd door de Portugeezenin den vorm  
 caimao  in  hunne  taal  opgenomen,  en  is  zeker  ook  door hen naar  
 Oost-indie  overgebracht.  Maar zoo verkeerd als voor de krokodillen  
 van  den  Indischen  Archipel  de  naam  kaaiman  is ,  zoo  onjuist  
 is  het  ook  hen,  zooals  vaak  geschiedt,  alligators  tenoemen.  Zjj  
 behooren  noch  tot  de  alligators,  die  uitsluitend  in  Amerika  te  
 huis  behooren,  noch  tot  de  gavialen,  die  schier  alleen  in  den  
 Ganges gevonden worden, maar zjjn echte krokodillen,  ten nauwste  
 met  den  gewonen  Mjlkrokodil  verwant.  Zeer  merkwaardig  is  
 het,  dat  zieh  op  het  njksmuseum  te  Leiden  zelfs  een  van  Java  
 afkomstig  exemplaar  bevindt  dat  volstrekt  niet  van  den  Mjlkrokodil  
 verschilt,  maar  tot  dus  ver  een  unicum  is  gebleven.  
 De  gewone  krokodil  van  Java  is  de  tweekielige,  Crocodilus  
 biporcatus,  die  in  den  geheelen  Indischen  Archipel  de  meest  
 algemeene  soort  is.  Zij  onthouden  zieh  in  grooten  getale  in  de  
 rivieruitwateringen  en  moerassen,  waar  zjj  in  onbewegelijke