
 
        
         
		bij  meer  gebrekkige  bewerking,  in  ’t  Javaansch  gägä,  in  ’t  
 Soendaasch  hoemah  »).  De  Oryza  glutinosa  of  kleverige  rijst,  
 ketan  (Mal.  poeloet)  genoemd,  kan  zoowel op tegals als op sawahs  
 verbouwd  worden,  maar  is  van  zeer  ondergeschikt  belang.  Zij  
 komt  het  naast  aan  de  bergrijst,  maär  onderscheidt  zieh  door  de  
 kleverigheid  van  de  gekookte  korrel.  Men  verbouwt  haar  op  
 Java  in  witte  en  zwarte verseheidenheden,  voornamelijk tot  be-  
 reiding  van  koeweh  of gebak. 
 De  gaga-  tegal-  en  sawahbouw  vertegenwoordigen drie  trappen  
 van  ontwikkeling  van  den  njstbouw,  maar  die  ook nevens elkander  
 bestaan.  De  ruwe  gägäbouw  wordt  op  Java  gedreven  door  
 het  nomadische  deel  der  bevolking,  dat  noch  eigen  velden, noch  
 aandeel  in  de  dessavelden  bezit.  Op  de  meest  roekelooze  wijze  
 worden  vaak  de  bosschen  vermeid,  om  van  een  afgebrande piek  
 een  schralen  oogst  te  trekken,  en  die  het  volgend  jaar  met  een  
 andere  te  verwisselen,  tenzij  de  grond  nog  vruchtbaar  genoeg  
 geacht  wordt,  om  zonder  eenige  bewerking  een  tweeden  oogst  
 te  schenken.  Op  de  gägä’s  blijven  zelfs  de  stompen  en  wörtels  
 der  gevelde  boomen  in  den  grond,  en  de  zaaipadi  wordt  
 geworpen  in  gaten  die  met  een  puntigen  stok  in  den  bodem  
 worden  gestoken.  Men  kan  dit  slechts  als  een roofbouw  beschou-  
 wen  en  er  nauwelijks  den  naam  van  ontginning  aan  geven.  
 Hooger  staat  reeds  de  tegalbouw,  waarbij  het  veld  behoorlijk  
 gezuiverd,  herhaaldelijk  geploegd  en  geegd,  in  sommige  streken  
 zelfs  bemest  en  altijd  in  door  den  ploeg  getrokken  voren  bezaaid  
 wordt.  Maar  de  oogsten  zijn  minder overvloedig  en  wisselvalliger  
 dan  die  der  sawah’s  en  het  product  is  minder  in  hoedanigheid.  
 Ware  het  niet  dat  de jonge,  pas  gehuwde  Javaan  voor  zijn  ge-  
 zin  dadelijke  behoefte  had  aan  voedsel,  ’t  welk het tögalveld hem  
 nog  hetzelfde  jaar  verschaffen  ka n,  terwijl  een  sawah  zwaren  
 en  langdurigen  arbeid  eischt  en  eerst  in  het  derde  jaar  goede  
 rijst  oplevert,  de  teelt  op  droge  velden  zou  vermoedelijk  binnen  
 zeer  enge  grenzen  beperkt  blijven.  Elke  tegal  wordt  dan  ook, 
 *)  In   het  gebruik  der  hier  aangeroerde  namen  heerscht  weder  een  verbauend  plaat-  
 selijk verschil. 
 wanneer  daartoe  mogelijkheid  bestaat,  later  in  een  sawah  her-  
 schapen;  anders  doorgaans  verlaten,  wanneer  de  ontginner  in  het  
 bezit  van  sawah’s  gekomen  is. 
 Het  kenmerk  van  een  sawah,  in  tegenstelling  met  een  tegal  
 of  gägä,  ligt  voornamelijk  in  de  bedijking, waardoor het water er  
 op kan worden staande gehouden.  Op sommige sawahs dient  de  dijk  
 slechts om het regenwaterop den akker  te  houden,  zoolang  het  ge-  
 was  er  behoefte  aan  heeft.  Zulke  velden, sawah tadahhan of tadah  
 oedan,  d.  i.  die  den  regen  opvangen;  geheeten,  kunnen  alleen  
 in  den  regentijd beplant worden.  De  voorkeur  verdienen  derhalve  
 de  sawahs  met  kunstmatige  bewatering.  De  riviertjes  die  overal  
 in  tallooze  menigte  met  sterk  verval  van  de  bergen  afstroomen,  
 bieden  den  inlander  in  de  meeste  streken  de  schoonste  gelegen-  
 heid  om  zijne  velden  van  water  te  voorzien.  Wanneer  het  water  
 lager  ligt  dan  de  sawah,  wordt  ter  geschikter  plaatse  in  de  
 rivier  een  dam  aangebracht  om  het  op  te  stuwen  en  te  voe-  
 ren  door  een  besproeiings-kanaaltje  dat  het  naar  het  boveneinde  
 van  de  sawah  leidt.  De  Javaan  heeft  voor  het  aanleggen  dier  
 besproeiingswerken  een  bij  uitnemendheid  praktischen  blik,  en  
 verbazend is soms de hoogte waartoe hij het water weet op te voeren.  
 Wordt  de akker slechts door een kleine straal bevochtigd, zoodat hij  
 het  regenwater  niet  geheel  ontberen  kan,  dan  heet  hij  sawah  
 sorotan;  maar  is  hij  zoodanig  met  waterleidingen  en  dijken  toe-  
 gerust  dat  hij  in  den  drogen  moeson  kan  bewerkt  worden,  dan  
 wordt  hij  gadon  genoemd.  Ten  gevolge dier kunstmatige besproei-  
 ing  kunnen  de  sawahs  tot  op  de  grootste  hoogte  waarop  de  
 njst nog voortkomt,  worden  aangelegd,  dat  is  tot  op  eene hoogte  
 •  van  2000,  ja  zelfs  hier  en  daar  van  3000  tot  3500  voet.  Maar  
 niet  slechts  tot  hoog  aan  de  hellingen  der  bergen,  ook  in  de  
 valleien  en  ravijnen,  waar  het  samenloopend  water  poelen  of  
 rawa’s  vormt,  wordt  daarvan  tot  het  aanleggen  van  rijstvelden  
 gebruik  gemaakt.  Men  noemt  deze sawah rantja of sawah räwä; bij  
 sommige  schnjvers  komen  zij  onder  den  naam van  säwahdalem,  
 d.  i.  diepe  sawahs,  voor,  terwijl dan  bij  tegenstelling  alle andere  
 sawah  darät,  sawahs  van  het  droge  land,  worden  genoemd. 
 Door  de  vereeniging  van  al  die  verschillende  vormen  van  de