
 
        
         
		buigt  de  keten  zieh  zuidwestwaarts  om  tot  aan  den  Tjikorai,  
 wiens  uitloopers  met  die  van  den  Pepandajan  als  ineensmelten.  
 Yan  de  drie  plateaux  die  zieh  hier  ten  zuiden  der  vlakte  van  
 Bandong  naast  elkander  uitstrekken, is dat van Graroet het grootste  
 en  sehoonste.  Het  is  een  bloemrijke  tuin,  afgewisseld  door  lachende  
 rijstvelden,  waarmede  de  nijvere  hand  des  Javaans  dit  
 lustoord  heeft  getooid,  zonder  zieh  te  laten  storen  door  het  don-  
 derend  geraas  der  vulkanen,  die  van  alle  zij den  dood  en  verderf  
 dreigen. 
 De  Tji  Manoek  ontspringt  aan  den  voet  van  den  Pepadajan  
 en  doorsnijdt  het  plateau  van  Graroet  in  zijne  geheele  lengte  met  
 noord-noordoostelijke  richting,  tot  zij  tussehen  den  Roejoeng  en  
 den  Sida  Keling  door  het  gebergte  heenbreekt.  Tallooze  beken,  
 die  ter  wederzijde  van  het  gebergte  afvloeien,  störten  zieh  in de  
 rivier,  die  daardoor  aan  dit  plateau  dezelfde  dienst  bewijst  als  
 de  Tji  Taroem  aan  dat  van  T.egal  Badoeng  en  van  Bandong  en  
 de  Tji  Sangkoewi  aan  dat  van  Pengalengan. Kon men de poörten  
 toesluiten  waardoor  deze  rivieren  zijn  doorgebroken  en  het water  
 afvoeren,  de dalketels,  door  steile  rotsen  ingesloten,  zouden  her-  
 schapen  worden  in  meren.  Zelfs  nu  nog  zijn op al deze plateaux,  
 maar  vooral  in  de  groote  rawa’s  van dat van Tegal Badoeng, hier  
 en  daar  groote  plassen  van  stilstaand  water  overgebleven. 
 Ha  het  dal van Garoet verlaten te hebhen,  stroomt de Tji Manoek  
 door  een  hoogland  dat  zieh  links  tot  aan  den  Roejoeng,  rechts  
 tot  aan  den  voet  van  het  bergjuk  Sangjang  Penteh  nabij  de  
 grenzen  van  Tjeribon  uitbreidt.  Midden  door  dit  hoogland  slin-  
 gert  zieh  de  Tji  Manoek  door eene honderden voeten diepe, woest  
 romantische  kloof, met loodrechte hellingen en een op vele plaatsen  
 door  de  kleinere  zieh  in  haar  uitstortende  heken  diep ingesneden  
 rand.  Het  hoogland  zelf,  vroeger  waarschijnlijk  een  vlakke  of  
 komvormige  dalgrond,  schijnt  ten  gevolge  der  verbrijzeling  van  
 den  voormaligen  vulkaan  Sida  Keling  eenige  honderden  voeten  
 met  vulkanisch  puin  te  zijn  opgehoogd. 
 Bij  Pawenang,  aan  den  voet  van  het  hoogland,  treedt  de  Tji  
 Manoek  uit  de  geheimzinnige  rivierspleet  te  voorschijn,  om  zieh  
 van  hier,  eerst  in  een  verbreed  stroomdal  door  de  vlakte  van 
 Pawenang,  dan  door  een  heuvelachtig  terrein  waarin  zij  de  uit  
 het  westen  körnende  Tji  Pèles  opneemt,  steeds  in  noord-noord-  
 oostwaartsche  hoofdrichting,  naar  de  grenzen  van  Tjerihon  te  
 spoeden  en  daar  de  vlakte  van  Karang  Sambong  te  betreden.  
 Juist  op  de  grensscheiding  vereenigt  zij zieh met de Tji Loetoeng,  
 die  op  den  oostwaarts  gelegen vulkaan van Tjeribon,  den Tjermé,  
 ontspringt.  Yan  Karang  Sambong  af  tot  aan  de  monding,  een  
 afstand  van  27  uren,  is  de  Tji  Manoek, die hier geheel vlak land  
 doorstroomt,  voor  aanzienlijke  prauwen  bevaarhaar,  waarom  op  
 genoemde  plaats  groote  koffiepakhuizen  zijn  opgericht.  In  hären  
 loop  door  de  residentie  Tjeribon,  die  steeds  dezelfde  hoofdrichting  
 bewaart,  snijdt  zij  de particulière landen van Kandang Hawor  
 en  Indramajoe  van  het  overige  der  residentie  af,  terwijl  zij zieh  
 bij  den  hoek  van  Indramajoe  met  drie  armen  in  zee  stört.  Het  
 invaren der laadprauwen wordt zeer bemoeilijkt door  eene zandbank  
 die  voor  hären  mond  ligt. 
 Het  gedeelte  van  de  keten  ten  noorden  van  het  plateau  van  
 Bandong,  dat  zieh  van  den  Boekit  Djarian  tot  den  Roejoeng  
 uitstrekt  en  door  Jughuhn  het  Gërimbi-gebergte  genoemd wordt,  
 zendt,  behalve  eenige lagere ruggen, twee längere dwarsarmen naar  
 het  noordoosten  af.  De  oostelijkste  slingert  zieh  ten  noorden  om  
 de  vlakte  van  Pawenang  heen  en  vormt  het  heuvelig  terrein  
 waardoor  de  Tji  Manoek  heenbreekt;  de  andere  maakt  de  zuid-  
 grens  uit  van  de  schoone,  vruchtbare  en  volkrijke,  met  welige  
 kokosbosschen  bedekte  ketelvlakte  van  Soemedang,  die  door  de  
 kloof  der  Tji  Pèles  doorsneden  wordt.  Ten  noorden  van  deze  
 vlakte breiden  zieh  in  alle  richtingen  de uitloopers en voorbergen  
 van  den  uitgebranden  vulkaan  Tampomas  uit,  naar  welken  de  
 tweede  dwarsarm  van  de  Gerimbi-keten,  zieh  aan  gene zijde der  
 kloof  van  dé  Tji  Pèlès  voortzettende, in  gedurig hooger wordende  
 heuvelen  opstijgt.  Ten  westen  der  vlakte  van  Soemedang  ligt de  
 Boekit Toenggoel,  waarmede  de  Tampomas  verbonden  is  door  
 een  terrasvormig  terrein,  van  geringe  verheffing  wel  is  waar,  
 maar  hoog  genoeg  om als waterscheiding de Soemedangsche vlakte  
 van  de  uitgebreide  tot  aan  het  strand  strekkende  vlakten  ten  
 noorden  geheel  af  te  zonderen.