
 
        
         
		Indische  leven“  en  de  „Herinneringen“  yan  van  Rees  over  den  
 strijd  van  den  banting met  den  tijger  en  de jacht  op  de  bantings  
 verhaald  is ,  ontslaat  mij  van  de  moeite  om er meer van te zeggen. 
 De  herten  van  Java  zijn  de  roesa  (Rnsa  hippelaphus)  en  de  
 kidang  of  mintjak  (Cervulus  muntjac).  De  roesa  leeft  op  stille  
 plaatsen,  het  liefst  in  uitgestrekte  alang-velden,  door  hoog  bosch  
 afgewisseld of ingesloten. Doorgaans vindt men deze dieren in groote  
 kudden  van  50  tot  100  bij  elkander;  oude  mannetjes  worden  
 enkele  malen  alleen  aangetroffen.  Het  vleescb  geldt  bij  de  in-  
 landers  als  fijne  lekkernij.  Bekend  zijn  de  groote  drijfjachten  op  
 de  roesa’s,  die  vooral  door  de  regenten  in  de  Preanger  ge-  
 houden  worden,  en  waarbjj  soms  bonderden  worden  afgemaakt.  
 Men  zet  zieh  bij  deze jacht  op  ongezadelde  paarden,  en  traebt  
 daarmede  het  afgejaagde  wild  voorbij  te  rennen,  om  te  midden  
 der  vaart  den  klewang  te  trekken  en  met  eenen  houw  de  nek-  
 spieren  door  te  hakken.  De  kidang  is  de  ree  van  Java,  en  leeft  
 zoowel  in  het  hooge  gebergte  als  in  de  woeste  kuststreken  alleen  
 of  bij  paren,  nergens  in  groote  menigte.  De  inlandsche  grooten  
 maken  er  gaarne  jacht  op,  doch  vele  inlanders  hebben  van  het  
 vleesch  dezer  dieren  een  bijgeloovigen  afkeer.  Op  het  eiland  
 Bawean,  dat  tot  de  residentie  Soerabaja  behoort,  vindt  men  
 een  hert  dat  van  de  soorten  van  Java  aanmerkelijk  verschilf,  
 kleiner  dan  de  roesa  en  met  een  langen,  harigen  staart,  dien  
 het  naar  boven  gekruld  draagt,  en  dat  naar  den  natuuronder-  
 zoeker  Kühl  den  naam  van  Rusa  Kühlii  ontving. 
 De  eigenlijke  muskusdieren  komen  in  den  Indischen  Archipel  
 niet  voor;  men  heeft  aan  de  verwante  soorten,  die  den muskus-  
 zak  missen,  in  later  tijd  den  naam  van  Tragulus  gegeven.  
 Tot  dat  geslacht  behoort  op  Java  de  kantjil,  de  Tragulus  Java-  
 nicus.  Dit  dwerghertje  is  ongeveer  zoo  groot  als  een  haas,  sier-  
 lijk  gebouwd,  uiterst  fijn  van  pootjes,  buitengewoon  vlug,  doch  
 spoedig  vermoeid,  waarom  het,  vervolgd  wordende,  zieh  liever  
 verbergt  dan  de  vlucht  neemt.  Het  leeft,  meestal  eenzaam,  zel-  
 den  bij  paren,  in  de  hooge  bosschen,  bij  voorkeur  aan  hunnen  
 zoom,  en  schuwt  ook  de  nabijheid  der  dorpen  niet.  Het  vleesch  
 is  fijn  en  zacht,  maar  naar  den  smaak  der  Europeanen  te  zoet. 
 De  knaagdieren  zijn  menigvuldig.  De  Javasche  haas  of klintji  
 (Lepus  nigricollis)  bewoont  de  voorboschjes  der  hooge  wouden  
 van  de  heete  zone,  die  hij  des  nachts  in  troepjes  verlaat,  om  
 voedsel  te  zoeken  op  de  naburige  akkers.  Het  Javasche  stekel-  
 varken  of  landak  (Hystrix  fasciculata)  leeft  in  de  holen  en sple-  
 ten  der  kalkrotsen  en  levert  in  zijn  blank,  maisch  vleesch  den  
 inboorling  eene  gezöchte  lekkernij.  Muizen  en  ratten  komen  op  
 Java  in  groote  verscheidenheid  voor.  De meest gewone soort heeft  
 men  vroeger Mus  Javanus  genoemd,  maar  ze  is  in  niets  onder-  
 scheiden van  de  thans  ook  in  Europa  algemeene Mus decumanus,  
 de  bruine ra t,  die  in  het midden  der  vorige  eeuw  uit  hetOosten  
 tot  ons  werelddeel  is  overgekomen,  terwijl  de  door  haar  schier  
 verdrongen  zwarte  rat  (Mus  rattus)  een  nieuw  vaderland  in  
 Amerika  heeft  gevonden.  De  bruine  ra t,  die  zieh met verbazende  
 snelheid  vermenigvuldigt,  is  ook  op  Java  voor  huizen,  tuinen  
 en  velden  een  vreeselijke  plaag.  Yoorts  vindt men  op  dat  eiland  
 Mus  setifer,  die  zieh  liefst  in  de  vrije  lucht  nabij  de  oevers der  
 rivieren  ophoudt,  de  groote,  in  de  bosschen  levende  Mus  ban-  
 dicota,  en  de  gewone  huismuis  (Mus  musculus),  wellicht  uit  
 Europa  overgebracht.  Enkele  malen  heeft  men  er  ook  de  roode  
 boschrat,  Pithechir  melanurus,  gezien,  die  haar  nest  in  holle  
 boomen  uit mos  vervaardigt.  Het  geslacht  Sciurus  (de eekhoorns)  
 is  op  Java  door  acht,  het  geslacht  Pteromys  (de  vliegende  eekhoorns) 
   door  vier,  misschien  vijf  soorten  vertegenwoordigd.  *)  
 De  meest  gewone  eekhoorn  is  Javensis  of  bicolor,  eene  
 groote  soort,  gemakkelijk  kenbaar  aan  de  lichte,  geelachtige  
 kleur  van  hals  en  buik,  die  bij  het  zwartachtige  der  overige  
 deelen  sterk  afsteekt.  De  eekhoorns  leiden  hun  rusteloos  leven  
 meest  in  de  bosschen,  maar  versmaden  ook  de  vrucht  der  koffie-  
 boomen  niet.  De  vliegende  eekhoorns  zijn  nachtdieren,  wien  
 eene  huiduitbreiding  tusschen  de  pooten  tot  valscherm en eeniger-  
 mate  tot  vleugelen  dient,  en  die  in  de  holten  der  boomen  nes-  
 telen.  Hun  staart  is  ruig  en  aan  den  wortel  met  stekelachtige 
 l)  Sciurus  Javensis,  hypoleucus,  aureiventer,  hippuris,  nigrovittatus,  platani,  in-  
 signis,  melanotis;  Pteromys  nitidus,  elegans,  sagitta,  genibarbis,  Horsfieldi  (?).