
 
        
         
		wil,  en  alle  daaruit voortspruitende geschillen.“ Deze omschrijving  
 komt ongeveer overeen met de  reohtsbevoegdheid die ook in de Gou-  
 yernementslanden  aan  de  priesterraden  is  toegekend.  De  oorzaak  
 waarom juist  in  deze  zaken  de  sarat  gevolgd  wordt,  en dit  door  
 het  Gouvernement  —  dat  evenwel  geen  bezwaar  heeft  gemaakt  
 den  inlander  thans  in  de  Gouvernementslanden  aan  een  bijna  
 Yolkomen  Europeesch  strafrecht  te  onderwerpen  —  nog  altijd  
 wordt  geeerbiedigd,  is  ongetwijfeld  vooral  in  de  hauwe  betrek-  
 king  van  den  godsdienst  tot  het  familieleven  gelegen.  Hierbij  
 komt  dat  het  huwelijks-  en  erfrecht  van  den  Islam  zulke in het  
 oog  loopende  eigenaardigheden  hebben,  en  zoo  diep  ingrijpen,  
 dat  eene  maatschappij  die  ook  hierin  de  voorschriften  der  sarat  
 niet  opvolgde,  het  karakter  eener Mohammedaansche maatschappij  
 geheel  zou  verliezen.  Wie  dus  dit  gedeelte  van het inlandsche  
 recht  wil  leeren  kennen,  kan  te  rade  gaan  met  die  Arabische  
 geschriften  over  het  recht,  die  k i t a b s   zooals  men  op  
 Java  zegt,  waaruit  de  priesters  zelven  hunne  kennis  putten.  
 Yan  de  vier  orthodoxe  scholen  waarin  thans  nog  de  Mohammedaansche  
 rechtsgeleerden  verdeeld  zijn,  is  het  de  Schafe-  
 ietische,  de  madahap  Sapihi,  die  op  Java  gewoonlijk  gevolgd  
 wordt,  ofschoon  onder  de  op  dat  eiland  gevestigde  Arabieren  
 velen  de  Hanefietische  school  zijn  toegedaan.  De  Javanen  die  
 naar  meerdere  kennis  van  den  Islam  streven  dan  zij  zieh  in hun  
 vaderland  verschaffen  kunnen,  zoeken  deze  gewoonlijk  aan  de  
 beroemde  Schafe’ietische  akademie die  aan  de  moskee al-Azhar te  
 Kairo  verbonden  is  *).  Hier  beoefenen  zij  het Mohammedaansche  
 recht  volgens  het beroemde  compendium van Aboe  Schodja’  2) en  
 de  commentaren  daarop  van  Ibn  Qäsim  en  al-Higni,  en  het  is  
 op  deze  geschriften,  alsmede  op  den  Moharrar van  Eafe’i  en het  
 compendium  daarvan  door  ifawäwi,  dat  de  kennis  die  de  priesters  
 op  Java  van  het  Mohammedaansche  recht bezitten, gewoon- 
 *)  Kremer,  Aegypten ,  I I .   297.  Keyzer,  Onze  tijd  in  Indie,  5 4 . Bijdr.  t.d . T. L .e .  
 Vk.  y. N.  I .  3e  Volgr.  I I I .  378.  Koloniaal  verslag  van  16  Aug.  1873.  130. 
 2)  ° ver  den  schrijver,  van  wien  de  uitgeyer  yan  zijn  werk,  de  heer  S.  Keyzer,  
 nagenoeg  niets  wist  te  melden  (Abou  Chodjâ’.  XXX),  raadplege men  L.  W.  C.  y.  d’.  
 Be rg ,  de  contracta  «do  a t  des«.  19. 
 lijk  berust.  Onder  de  Mohammedaansche  rechtsgeleerden  die  
 dikwijls  op  Java  geciteerd  worden,  is  ook  een  zekere  Ibnoe’l  
 Hadjar,  die  in  1544  eene  paraphrase  van  Aboe  Schodjd’s kort  
 begrip  schijnt  bewerkt  te  hebben.  Yan  dezen  schrijver  is  niets  
 bekend,  maar  onder  Nederlandschen  invloed  is,  waarschijnlijk  
 in  1808,  en dus onder  het bestuur van Daendels, eene Javaansche  
 vertaling. vervaardigd,  ‘waarin  de  stof  op  Europeesche  wijze  in  
 genommerde  artikels  is  geordend,  wat  in  Arabische  rechtsboe-  
 ken  nooit  voorkomt.  Dit  werk  is  bekend  onder  den  titel  van  
 Kitab  Toehpah  en  in  1853  door  Mr.  8.  Keyzer  uitgegeven.  
 Waarschijnlijk  is  die  Javaansche  bewerking  haar  aanzijn  ver-  
 schuldigd  aan  eenig  gezaghebber,  die  meer  vastheid  enregelmaat  
 aan  de  inlandsche  rechtspraak  in -de  Gouvernementslanden  wilde  
 schenken. Het  boek  kon  echter  niet  voldoen,  omdat de inlandsche  
 rechtspraak  in  zoovele  zaken  niet  de  sarat,  maar  de  adat  tot  
 richtsnoer  heeft.  Aanvankelijk  is  het  misschien  hier  en  daar  bij  
 de  landraden  gebruikt,  maar  dan  toch  spoedig weder  in onbruik  
 geraakt. Ik  heb  althans  geen  spoor  ooit gevonden, dat het ergens,  
 hetzij  in  de  Gouvernements-  of  in  de  Yorstenlanden,  als  richtsnoer  
 bij  de  rechtspraak  wordt  gevolgd  ').  Daarentegen  maken  
 sommige  priesters, die iets van het Arabisch verstaan , tot eigen ge-  
 bruik  verzamelingen  van  uittreksels  uit  Arabische  boeken  over  
 het  recht,  doorgaans  van  vertalingen  vergezeld  2). 
 Yan  hoeveel  gewicht  het  huwelijks-  en  erfrecht  van den Islam  
 voor  het  leven  der  Javanen  ook möge  zijn,  mijn  bestek verbiedt  
 mij  meer  dan  de  hoofdtrekken  daarvan  op  te  geven.  Een man  
 mag  te  gelijk  vier  vrouwen  huwen,  zooveel  mogelijk  hem  zelven  
 gelijk  in  rang  en  staat;  hij  moet  ze  allen  op  denzelfden  
 voet  onderhouden  en  zijne  gunsten  gelijkelijk  tusschen  haar ver-  
 deelen.  Bloedverwanten  en  aanverwanten  zijn  tot  op  zekeren  
 graad  voor  den  man  verboden,  ook  zijne  voedster  en  zij die  met  
 hem  dezelfde  borst  heeft  gezoogd,  en  de  zusters  en  tantes  der  
 vrouwen  die  hij  reeds  gehuwd  heeft.  Een. meisje  of vrouw moet 
 x)  Zie  verder  T.  v.  N.  T.  1869.  I. 881. 
 2)  Keyzer,  Abou  Cbodjä’.  XXII ;  Kitab  Toehpah.  VI.  Niemann,  Inleiding  tot den  
 Islam.  480.