
 
        
         
		mij  voor  dat  eene  aandachtige  beschouwing van Junghuhn’s mede-  
 deelingen  omtrent  het  tertiaire  gebergte  van  Java  ons  tot  de  
 overtuiging  moet  brengen,  dat  ook  Wallace  het  ontstaan  van  
 Java’s  bodem  met  bet  vernjzen  zijner  tegenwoordige  vulkanen  
 in  te  nauw  verband  brengt,  en  dat  hier  door  eene  voormalige  
 zee  modder  en  puinbrokken  zijn  afgezet,  die  tot  leem  en  zand-  
 steen  verhardden,  de  basis  werden  van  daarop  gebouwde  koraal-  
 nffen  die  in  kalkbanken  overgingen,  en  te  gelijk  met  deze  
 nu  tot  grootere  dan  tot  geringere  hoogte  boven  den  zeespiegel  
 werden  opgedreven  en  de  neptunische  heuvelen  en  bergketenen  
 van  het  eiland  vormden,  alles  in  een  tjjdvak  voorafgaande  aan  
 dat  waarin  de  vulkanische  kegels  het  laagvormig  gesteente  
 doorboorden  en  ten  deele  met  de  gloeiende  stoffen  die  zij  uit-  
 braakten  overdekten.  Trouwens  dit  is  bepaald  het  gevoelen  van  
 den  grooten  natuurkundige  zelven  die  ons  de  geheimen  der  vulkanen  
 en  neptunische  bergen  van  Java  het  eerst  heeft  onthuld,  
 en  het  is  door  hem  geformuleerd  in  deze  woorden,  dat  geen  
 enkele van Java’s  kegelbergen  in  den  eigenlijken  zin  des  woords  
 uit  de  baren  der  zee  is  op g e r e z e n ,   maar  dat  zij  zieh  inte-  
 gendeel  door  hunne  eigene  uitwerpselen  l a n g z a m e r h a n d   
 hebben  opgehoogd  op  eene  neptunische  tertiaire  basis,’ n a  d a t  
 deze  reeds  opgeheven  en  droog  land  geworden  was. 
 De  vulkan enrij  van  Java,  hetzij  die  zieh  als  een  enkele  of,  
 gelijk  hier  en  daar  het  geval  is,  als  een  dubbele  voordoet,  is  
 steedstot  het  binnenste  des  eilands  beperkt  en  aan  beide  zij den  
 door  de  tertiaire  gesteenten  omzoomd,  die  zieh  nu  eens  in  eene  
 vlakke  wrongvormige  gedaante  vertoonen,  dan  weder  in  parallel  
 nevens  elkander  loopende  richtingen  als  schotsen  opgeheven  zijn.  
 Zelfs  de  vulkanen  van  Java’s smalste gedeelte ofden Oosthoekma-  
 ken  daarop  geen  uitzondering;  want Madoera en de kleinere eilan-  
 den  waarin  het  zieh  voortschakelt,  zijn  uit  geologisch  oogpunt  
 slechts  de  voortzetting der  landwrongen  of breede bergketenen  die  
 zieh van den Oengaran en  Merbaboe  af  tot  de  Straat  van Madoera-  
 uitstrekken. Doch die  tertiaire  landstroken  zijn  aan  de  noordzijde  
 smal  of  liever  verliezen  zieh  onder  den  alluvialen  bodem  waar-  
 onder  zij  voortloopen;  en  waar  zij  zieh  breeder  ontwikkelen, 
 zooals  in  de  kalkgebergten  van  Samarang,  Rembang  en Soera-  
 baja, vormen zij  geen samenhangend geheel, maar zijn herhaaldelijk  
 afgebroken.  Ook  zijn  zij  nergens  zoo  hoog  als  aan  de  zuidzijde  
 opgeheven,  en  het  is  juist  die  geringe  afwijking  van  de  horizontale  
 ligging  die  hier  aan  de  tertiaire  formatie  dat  karakter  
 van  platte  wrongen  verleent. 
 Aan  de  zuidzijde  heeft  het  tertiair  gebergte  eene veel grootere  
 ontwikkeling  erlangd,  zoowel  wat  zijne  hoogte  als  wat  zijne  
 horizontale  breedte  betreft,  en  zoo  het  aan  de  noordzijde  het  
 meest  den  vorm  van  wrongen  heeft,  hier  is  het  als  in  sehot-  
 sen  gespleten,  die  naar  het  noorden,  dus  in  de  richting  der  
 vulkanen,  gedurig  hooger  rijzen,  tot zij aan hunnen hoogsten rand  
 van  2000  tot 4000 voeten bereiken. Yan dien hoogsten noordelijken  
 rand  strekken  zij zieh  uit tot aan  den  oever  der  zee, en  ofschoon  
 zeewaarts  langzamerhand  dalende,  vormen  zij  aan  het  strand op  
 vele  plaatsen  nog  een  steilen  rotswand, die zieh honderden voeten  
 boven  den  oceaan  verheft.  Enkele  deelen  van  het  tertiaire  gebergte  
 vertoonen  zieh  zelfs  te  midden  van  de  zuidelijke  vulka-  
 nengroep  in  de Preanger,  en  zijn  daar  tot  eene  hoogte  van 5000  
 k  6000  voeten  opgestuwd. 
 De  eenige  vulkaan  van  Java  die  niet  aan  beide  zij den  door  
 tertiair  gebergte  omringd  wordt,  is  de  geheel op zieh zelf staande,  
 buiten  de  rij  der  overige  vulkanen  gelegen  Moeriä.  Men  kan  
 echter  ook  ten  noorden  van  dien  berg  de  sporen  eener  derde  
 nog  grootendeels  met  water  bedekte neptunische verheffingsstrook  
 vinden  in  de  Karimon  Djawa-eilanden  en  Bawean. 
 Te  midden  van  die  golvende  zee  der  tertiaire  gesteenten  vormen  
 nu  de  vulkanen  kleine  eilanden,  die  wel  is  waar in hunnen  
 kegelvorm  veel  hooger  rijzen,  maar  eene  veel  geringere  uitge-  
 breidheid  bezitten.  Echter  is  ook  het  neptunische  gebergte  hier  
 en  daar  door  vulkanische  en  plutonische  gesteenten  doorbroken,  
 die  nu  eens  enkel  smalle,  ofschoon  scherp  van  den omringenden  
 bodem  gescheiden  gangen  vormen,  dan  weder  zieh  uitbreiden  
 tot  kleine  bergketenen  of  geisoleerde  bergklompen,  die  het  ge-  
 oefende  oog  des  natuuronderzoekers  aan  hun  eigenaardig  voor-  
 komen  met  een  oogopslag  onderkent.