
 
        
         
		waaraan  men  den  nuum  van  madat  geeft,  en  dit  door  eene  
 PäP  bijzonder  maaksel  (bedoeddan)  tG  rocken.  Men gebruikt  
 daartoc  een  hollGn  bamboc,  middelmatig dik,  omstreeks  1J  voot  
 lang  cn  aan  de  eene  zijde  gesloten.  Op  GGnigGn  afstand  van het  
 gesloten  Gindo  is  een  kleine  opening,  waarin  de kop is  vastgezet,  
 die  uit  hout,  hoorn,  rood  aardewerk  of  ivoor  bestaat,  en  de  
 gedaante  heeft  van  een  omgekeerden  toi.  Gewoonljjk  is  hij  met  
 ijzer,  bij  aanzienlijken  met  zilver  of  goud beslagen.  Op de kleine  
 opening  van  den  kop  wordt  de  opiumpil  geplaatst  en  daarna aan  
 de  lamp  gebracht,  terwijl  de  rooker  het  open  einde der bamboe-  
 buis  in  den  mond  neemt,  en  met  tien  ä  twaalf  krachtige  halen,  
 die  van  een  sissend  of  sijfelend  geluid  vergezeld gaan — vanwaar  
 de  benaming  „amfioen  schuiven“ ,  -Sr-- den  rook  inzuigt  enbinnen-  
 slikt,  om  dien  eerst  lang  daarna  door  mond  en  neusgaten  uit  
 te  blazen.  Nu  begint  het  opium  zijne  werking te doen, en zoodra  
 men  de  bedwelming  gevoelt,  legt  men  zieh  neder  om  zijn  roes  
 uit  te  slapen.  Het  aanzetsel  dat  zieh  door  veelvuldig  gebruik  in  
 PPP  vormt,  wordt  er  dikwijls  later  uitgeschraapt,  om  het  tot  
 het  voortbrengen  eener  nieuwe  bedwelming aan te wenden.  Arme  
 Javanen  vergenoegen  zieh  niet zelden als surrogaat met'een extract  
 van  Tinospora  crispa,  dat  ook  tot  vervalsehing  van  het  opium  
 gebezigd  wordt.  Het  bij  de  Türken  en  West-Aziaten  heerschend  
 gebruik  om  het  opium  te  kauwen,  schijnt  op  Java  zelden of niet  
 voor  te  komen. 
 Doch het  is  tijd  om van deze uitweiding  tot de voedingsmiddelen  
 terug  te  keeren.  Een  onmisbaar  bestanddeel  voor  de  spijsberei-  
 ding,  maar  waarvan  ik  nog  in  het  geheel  niet  gesproken  heb)  
 is  het  zout.  Ik  had  er  ook  van  kunnen  gewagen  bij  de behande-  
 ling  van  de  nijverheid  der  Javaan;  want  het op Java en Madoera  
 gebruikte  zout  wordt  in  het  land  zelf gewonnen,  voor  een  klein  
 deel uit de modderwellen in de afdeeling  Grobogan,  voor  verreweg  
 het grootste deel uit zeewater.  Doch de eerste wjjze van  aanmaak is  
 alleen  van  plaatselijk belang en komt in het derde deel van dit werk  
 ter  sprake,  en  de andere geschiedt, met uitzondering van het in de 
 ■)  Vgl.  over  dit  woord  v.  d.  Tnuk,  Tobasche  spraäkkanst.  18. 
 Yorstenlanden,  vooral  in  Jogjakarta  vervaardigde  zout,  uitslui-  
 tend  op  last  en  onder  toezicht  van het Gouvernement. Behoudens  
 de  vergunning  tot  gebruik  van  het  Grobogansche  zout  binnen  
 een  nauw  begrensd  gebied,  is  het  Gouvernement  de  eenige  
 wettige leverancier  van  het  zout  dat  door  de  bewoners  van  Java  
 buiten  de  Yorstenlanden  gebruikt  wordt.  Tot  handhaving  van  
 dit  voor  de  schatkist  zeer  belangrijk  monopolie  —  voor  1875  
 is  de  opbrengst  van  den  verkoop  van  zout  op  Java  en  Madoera  
 op  5£  millioen  gulden  begroot  —  worden  de  heimelijke  aanmaak  
 en  de  smokkelhandel  in  dit  artikel  ten  strengste  tegen-  
 gegaan.  De  zoutaanmaak  voor  het  Gouvernement,  die  vroeger  
 op  verschillende  punten  van  Java’s  noordkust  en  van  Madoera  
 plaats  had,  is  thans  tot  het  district  Soemenep  op  laatstgenoemd  
 eiland  beperkt.  De  bewerking  is  hoogst  eenvoudig.  Men  leidt  
 het  zeewater  in  omdjjkte  stukken grond,  „zoutpannen“ genoemd ,  
 en  stelt  het  daar  bloot  aan  de  zonnewarmte,  die  het  water  doet  
 verdampen  en  de  zoutkristallen  achterbljjven.  De  bevolking  van  
 bepaalde  dessa’s  is  voor  den  arbeid  in  de  zoutpannen  aangewe-  
 zen.  Het  kojan  zout  van  30  pikols  komt  aan  het  Gouvernement  
 op  ongeveer  /   12  te  staan,  terwijl  de  normale  verkoopprijs,  
 die intusschen  hier  en  daar  om.  bijzondere  redenen  vermindering  
 ondergaat,  op  / 6 .7 2   het  pikol is gesteld. Tot dien prijs is namelijk  
 het  zout  bij  partijen  van  een  tot  -jV  pikol  verkrijgbaar  in  de  
 zoutverkooppakhuizen ,  die  ten  getale van omstreeks 60,  en in  de  
 kleinere  aan  inlanders  toevertrouwde  depots,  die ten bedrage van  
 een  kleine  honderd  over  Java  en  Madoera  verspreid  zijn.  Het  
 spreekt  echter  van  zelf,  dat  voor  de  meeste  inlanders de afstand  
 tot  deze  pakhuizen  veel  te  groot  is,  en  zij  zieh  dus  bij  slijters  
 in  het  klein  van  dit  artikel  van  dagelijksche  behoefte moeten  
 voorzien,  welks  daardoor  nog  aanmerkeljjk  gestegen  prijs  voor  
 den  armen  Javaan  een  groot  bezwaar  wordt.  Doch  het  is  mij  
 genoeg  hier  de  hoofdpunten  te  hebben  aangestipt. Eiders  zal zieh  
 de  gelegenheid  voordoen  om  over  ’s Gouvernements  zoutmono-  
 polie  eenige  nadere,  vooral  historische  bijzonderheden  mede  te  
 deelen. 
 De  spijsbereiding  der  Javanen  is  over  het  geheel  tamelijk zin