
 
        
         
		hand  bezitten.  De  weinige  jaren  van het Britsche tusschenbestuur  
 schonken  ons  beide:  de  „Ilistory  of  tbe  Indian Archipelago“ van  
 Crawfurd,  en  de  „History  of  J a v a ,“  van  Raffles.  Deze  werben  
 zijn  thans  verouderd,  maar  wij  hebben  in  de  50  k  60  jaren  die  
 sedert  hunne  verschijning  verloopen  zijn,  ze  door  geene  andere  
 vervangen.  Wie  Nederlandsch  Indie,  wie  Java wil leeren kennen,  
 en  den  tijd  of  de  gelegenheid  mist  om  zelf  zieh  te orienteeren in  
 den  cbaos  der  officieele  bescheiden  en der tijdschriften- en brochu-  
 ren-literatuur,  moet  nog  altijd  tot  die  verouderde  werben  zijn  
 toevlucht  nemen.  Yan onze  algemeene  werken  over Nederlandsch  
 Indie  is  dat  van  van  den  Bosch  een  groot  politiek  pamflet,  dat  
 van  Temminck  slechts  eene,  in vele opzichten gebrekkige, schets,  
 de Holländers  Handleiding  een  uitstekend  leer-,  maar  geen lees-  
 boek.  En  wat  Java  betreft  zijn  wij  niet  beter  ingespannen.  
 Junghuhn  (ik  laat  nu  daar,  dat  hij  geen  Nederlander,  maar  
 een  Duitscher  was)  schonk  ons  in  zijn  Java  een  prächtige  en  
 omvangrijke  monographie  over den geologischen bouw en de plant-  
 bekleeding  des  eilands,  maar  geen  algemeene  beschrijving;  en  
 de  Jonge's  voortreffelijb  boek  „de opkomst  van  het Hederlandsch  
 gezag  over  Java“  kan  natuurlijk  nog  veel  minder  op  dien  naam  
 aanspraak maken,  daar  het  slechts  aan  de  geschiedenis,  en  niet  
 eens  aan  de  geschiedenis  der inlandsche maatschappij, maar alleen  
 aan  die  der  vreemde  overheersching  gewijd  is. 
 Ik  noemde  deze  vijf  werken,  omdat  zij  ieder  in  hunne  soort  
 groote  Verdiensten  of  groote  beteekenis  hebben;  wat  ik nog meer  
 zou  kunnen  noemen,  kan  öf  als  algemeene  beschrijving nog minder  
 in  aanmerking  komen,  öf  is  te  gebrekkig,  te  smakeloos,  te  
 slordig  ineengezet,  om  op eenige aanbeveling te kunnen aanspraak  
 maken. 
 Het  is  vaak  eene  misbruikte  phrase,  wanneer  van  een  boek  
 verzekerd  wordt,  dat  het  eene  leemte  in  de  bestaande literatuur  
 aanvult.  Maar  indien  het  werk  waarvan  ik  thans  het  eerste deel  
 aan  mijne  landgenooten  aanbied  ,  eenigszins  beantwoordt  aan het  
 doel waarnaar ik gestreefd heb, geloof ik dat hier zulk eene  verklaring  
 niet  misplaatst  zal  zijn.  Dit  eerste  deel  bevat  in  het  eerste  boek  
 eene  geographische  beschrijving  van  Java  in  het  algemeen,  in 
 het  tweede  de  beschrijving zijner inlandsche bevolking. Het tweede  
 deel  zal  in  het  derde  boek  de  geschiedenis  des  eilands,  vooral  
 van  de  inlandsche  maatschappij,  behandelen,  en  in  het  vierde  
 een  overzicht  geven  van  de  instellingen  die  de  vreemde  over-  
 heerschers  aan  Java  gegeven  hebben.  Het  derde  deel  zal  in drie  
 boeken,  aan  West-,  Midden-  en  Oost-Java  gewijd,  debijzondere  
 gewesten  en  voornaamste  plaatsen  met  hunne  merkwaardigheden  
 van  natuur  cn  kunst  doen  kennen.  Gehjk  aan  dit  eerste  deel  
 eene  natuurkundige  kaart  van  Java  is  toegevoegd,  is  het  mijn  
 voornemen  bij  het  tweede  eene  historische  en  bij  het  derde eene  
 reiskaart  voor  het  eiland  te  voegen. 
 Men  heeft  dikwijls  geblaagd  over  het  gemis  van  populaire be-  
 schrijvingen  van  onze  Indische  bezittingen,  die  zouden  kunnen  
 doordringen  tot  de  stülp  van  den  landbouwer  en  de  hut van den  
 handwerksman,  en  algemeene  belangstelling  bij  ons volk voor die  
 schoone  gewesten  zouden  kunnen  winnen.  Hier  en  daar  is  wel  
 eens  de  wensch  geuit,  dat  mijn  werk  in  die  behoefte  mocht  
 voorzien.  Maar  ofschoon  het  grootere  uitgebreidheia  zal erlangen,  
 dan  aanvankelijk  in  mijn  plan  lag,  heb  ik  aan  zoo  ietsnooit gedacht. 
   Ronduit  gesproken,  ben  ik  daar  ook  de  man  niet  voor;  
 ik  heb  nooit  geleerd  mij  den  toon  eigen  te  maken  waarin  men  
 spreekt  tot  de  groote  menigte,  en  kan  mij,  na  een  leven  aan  
 wetenschappelijk  onderzoek  gewijd,  uit  de  kluisters  der  weten-  
 schappeljjke  vormen  niet  geheel  losbreken.  Wat  ik  gepoogd  heb  
 is,  de  resultaten  der  wetenschap,  zooveel  ik vermocht, op aange-  
 name  en  bevattehjke  wijze  voor  te  drägen,  en  tevens  grondigen  
 algemeen  verstaanbaar  te  zijn.  In dien zin heb ik getracht populair  
 te  wezen.  Yoor  ’t  overige  geloof  ik  dat  aan  een  eigenlijk  volks-  
 boek  over  Java  een  boek  als  het  mijne  tracht te zijn, moet voor-  
 afgaan.  De  stof moet  eerst  zooveel  mogelijk bemeesterd, het licht  
 zooveel  mogelijk  in  alle  schuilhoeken  gebracht,  alles  geordend  
 en  op  zijn  plaats  gesteld  zijn,  eer  men  een  goede  en  behoorlijk  
 gerechtvaardigde  keuze  kan  doen  van  die  bijzonderheden  die ge-  
 schikt  zijn  om  in  een  volksboek  te  worden  opgenomen. 
 Wanneer  ik  in  een  woord  moest  uitdrukken  wat  ik  mij  heb  
 voorgesteld  te  leveren,  dan  zou  ik  daarvoor  geen  beteren  term