
 
        
         
		duiten  van  120  in  een  gülden,  en  is  nog  bij  berekeningen  in  
 zwang  gebleven,  ook  dan  wanneer  in  centen,  doorden  inlander  
 bij den  Europeeschen naam genoemd,  wordt  betaald.  Een gewone  
 en  sedert  lang  gebruikelijke  naam  voar  den  gülden  is  nog  
 roepijah  (ropij),  eigenlijk  de  naam-  eener  munt  van  Hindostan. 
 Yoor  een  landbouwend  volk,  zooals  de  Javanen,  zijn  van alle  
 maten  de  vlakte-  of  landmaten  de  gewichtigste;  ook  worden  zij  
 niet  licht,  geljjk  de  maten  die  in  den  handelmet vreemdenatien  
 gebruikt  worden,  door  uitheemsche  verdrongen.  Bij  de  Javanen  
 wordt  de  grondslag  of  zoogenaamde  eenheid  der  landmaat  aan-  
 gewezen  door  de  hoeveelheid  lands  die  een  landbouwer,  hoofd  
 eens  huisgezins,  alleen  met  zijn  gezin  kan  bewerken.  Deze  eenheid  
 heet  in  het  Javaansch  kaq'ä,  een  woord  dat  in  het  Kawi  
 w e r b  beteekent.  Men  zegt  daarvoor  ook  gawe  of  damel,  van  
 welke woorden  het  eerste in Ngoko,  het andere in Krämä  hetzelfde  
 begrip  uitdrubken;  maar  de  meest  gebruikelijke  naam  is  tegen-  
 woordig  baoe  (bij  de  Europeanen  b o u w ), een woord dat anders,  
 gelijk  steeds  in  het  Maleisch,  arm,   b o v e n a rm,   s c h o u d e r   
 beduidt.  De  overgang  der  beteekenissen  is  misschien  deze,  dat  
 aan  baoe  eerst  de  zin  van  kracht,  sterkte  werd  gegeven,  en  
 dan  die  van  een  stuk  land  waarvoor,  als  er  heerediensten  ge-  
 vorderd  worden,  eene  mannenkracht,  d.  i.  een  man,  moet  ge-  
 steld  worden  ‘).  Hoe  weinig  bepaald,  of  liever  hoe  verschillend  
 in  verschillende  deelen  van  Java  de  grootte  van  deze  maat  was,  
 blijkt  uit  deopgave,  dat  in  Besoeki  een  bouw  1320,  in  Pasoe-  
 roean  1155  vierk.  Rijnl.  roeden  bedroeg,  terwijl  de  veel  kleinere  
 bouw  van  Midden-Java  het  voorbeeld  heeft  gegeven  voor  de  
 thans  van  regeeringswege  vastgestelde  van  slechts  500  vierk.  
 Rijnl.  roeden  (7096.5  Vierkante  meters),  waarmede  zij  nagenoeg  
 overeenkwam 2). 
 De  veelvouden  van  de  bouw  zijn  de  kikil;  die  gelijk  is  aan  
 twee bouws, en de  djoeng of, naar de Europeesche uitspraak, jo n k ,  
 die  vier  bouws  of 2000  vierk.  Rijnl.  roeden  bevat.  De Vierkante  
 paal  van  320  bouws  is  door  het  Europeesch  gezag  ingevoerd. 
 !)  Vgl.  Roorda,  Jav.  Gramm.  $  316. 
 s)  Vgl.  Van  Deventer,  Bijdragen,  I   195.  no o t,  I I I .  183. 
 De  gebruikeljjke  benamingen  voor  onderdeelen  van  een  bouw  
 zijn:  de  hoepit  ofhalve,  de  hiringofvierde,  de  hidoe  ofachtste,  
 en  de  ketjrit  of  zestiende  bouw. 
 De  lengtematen zijn  op Java,  gelijk  bij  schier  alle  volken,aan  
 de  gewone  of  gemiddelde  lengte  der  verschillende  deelen van het  
 menschelijk  lichaam  ontleend;  en  eene  nauwkeurige  bepaling  
 zoowel  van  de  juiste  lengte  als  van  de  onderlinge  verhouding  
 dier  maten moet  men  bij  de  Javanen  niet  zoeken.  In  den handel  
 had  men  van  oudsher  aan' lengtematen  weinig  behoefte;  voor  de  
 manufacturen, door Europeanen  aangevoerd,  worden  natuurlijk de  
 Europeesche maten gebruikt.  Het  verdient  echter  opmerking,  dat  
 de  el,  d.  i.  de  afstand  van  den  elleboog  tot  den  top  van  den  
 middenvinger,  op  Java  den  aan  het  Sanskriet  ontleenden  naam  
 hastä  voert.  Deze  maat  is  dus  waarschijnlijk  door  de  Hindoe’s  
 ingevoerd,  en ,  zooals  men  van  hunne  hoogere  beschaving  verwachten  
 mag,  eenmaal,  evenals  hare  onderdeelen,  nauwkeurig  
 bepaald  geweest.  Als  gebruikelijke  lengtematen  van  Java kunnen  
 verder  de  voet,  de  vadem  en  de  tjengkal genoemd  worden.  Deze  
 laatste  was  oorspronkelijb,  zoo  het  schijnt,  de  afstand  van den  
 voetzool  tot  aan  den  top  van  den middenvinger  des  recht omhoog  
 gestoken  arms;  doch  onder  Europeeschen  invloed is zij  een roede  
 van twaalf  Rijnlandsche  voeten  geworden. 
 De  natuurlijke  maat  voor  afstanden  is  het  aantal  sehreden  
 noodig  om  ze  af  te  leggen.  Vanhier  dat  het  Javaansche  woord  
 djangkah,  s c h r e d e   (waarvoor  men  ook  tjangkah  en  langkah  
 zegt), in  den  eenigszins  gewijzigden  vorm  djängkä  de  beteekenis  
 van  p a s s e r   alsmeetwerktuig,  en  in  den verbaalvorm  andjängkä  
 die  van  me t e n ,   eigl.  a f p a s s e n ,   heeft  erlangd.  Grröotere  afstanden  
 worden  berekend  bij  ondjottans,  dat  zijn  de  omstreeks  
 vier  palen  bedragende  afstanden  van  de  eene  pleisterplaats  tot  
 de  andere  voor een vrachtdrager,  en  bij  dagreizen  van  omstreeks  
 20  palen.  De  joedänä,  de  mil,  de  parasange,  somtijds  vermeld,  
 zijn van  Hindoeschen  en  Arabischen  oorsprong,  en  de  paal,  van  
 400  Rijnlandsche  roeden  of  1506.94  meters,  waarbij  thans  de  
 afstanden  gewoonljjk  berekend  worden,  is  door  de  Niederländers  
 ingevoerd.