
 
        
         
		men  allerlei  grassen  en  cyperaeeeen,  najadeeen  enxyrideeen,  
 kranswieren  en  paardestaarten  (equisetaceeen).  Vooral  verdient  
 de  aandacht  een  rietachtig  gras,  pajoengboeng  genaamd,  dat tot  
 eene  hoogte  van  10  ä  15  voet  opschiet, en , gepaard met Equise-  
 tum  laxum,  sommige  rawa’s  met  zulk  een  dik  bekleedsel  over-  
 dekt,  dat men  de  golvende  veerkrachtige  oppervlakte  zonder  
 gevaar  kan  betreden.  In  het  Dieng-gebergte  vindt  men  demeer-  
 oevers  omzoomd  door  een  blauwachtig  groene  strook,  gevormd  
 door  de  kalmusplant  (Acorus  calamus),  door  de  Javanen dringoe  
 genaamd.  Op  de  niet moerassige  plekken  der met  gras  begroeide  
 streken  vindt  men  reeds  vele  planten  die  tot  de  Javasche  
 Alpenflora  behooren,  en  die  anders  slechts  in  de  vierde  zone  
 voorkomen,  zooals  aardbezien,  ranonkels,,  viooltjes,  weegbree  
 enz.,  in  soorten  die,  schoon  doorgaans  verschillend  van die onzer  
 noordelijke  gewesten,  toch  dikwijls  sterk  daarnaar  zweemen. 
 Yan  het  woud zonderen  zieh  in  deze  zone  in Midden- en Oost-  
 Java  twee  bepaalde  groepen  af,  gevormd  door  geboomte  dat  
 gezellig  in  grooten  getale  nevens  elkander  groeit  en geen  andere  
 boomen  in  zijne  nabijheid  duldt.  De  Keloet  is  reeds  van  eene  
 hoogte  van  3000  voet  tot  aan  zijne  ruimöOOO  voet  hooge  kruin  
 met  kajoe  anggring  (Parasponia  parviflora)  begroeid;  op  den  
 Merapi  wast  dezelfde  boom  aan  de  zuidelijke  helling,  op  eene  
 hoogte  van  5000  h  6000  voet,  en maakt  er  de  bovengrens  uit  
 van  de  hoogstammige  wouden,  die  vervolgens  in  struikwilder-  
 nissen  overgaan.  De  anggring  vormt  dichte,  sierljjke  boschjes;  
 hij  verheft  zieh  op  eenslanken,  doorgaans gekromden,  grijskleu-  
 rigen  stam  tot  eene  hoogte  van  20 k 25 voet,  en schiet danlange,  
 aan  het  einde  sterk verdeelde takken,  die  een ijle,  als  een soherm  
 gevormde  kroon  van  niet  zeer  groote  bladeren  dragen.  In  het  
 geheel  bereikt  de  boom  ten  hoogste  40  voet  en  hij  wordt  korter  
 naarmate  hij  hooger  längs  de  hellingen  opstijgt. 
 De  ijemoro-  of  casuarinenwouden  bestaan  of  uit  Casuarina  
 montana  of  uit  Casuarina  Junghuhniana,  twee  nauw  verwante  
 boomsoorten,  die  op  Java  meer  dan  eenige andere  onze  pijn-  en  
 denneboomen  vertegenwoordigen;  haar  naam  is,  zegt  men,  ont-  
 leend  aan  de  overeenkomst  van  haar  zonderling,  uit  zeer  fijne, 
 bosvormig  aaneengegroeide  en  in  scheden  besloten  naalden  gevormd  
 loof  met  de  haarachtige  vederen  van  den  kazuaris.  In  
 West-Java  komen  deze  boomen  niet  voor;  men  vindt  de  tjemoro-  
 boomen  het  eerst  op  den  Lawoe  en  oostwaarts  vandaar  op  de  
 toppen  van  alle  bergen  die  hooger  rijzen  dan  4500  voet.  Het  
 weligst  groeit  de  boom  tusschen  de  5500  en  6500  voet,  maar  
 men  vindt  hem  tot  eene  hoogte  van  9000  en  9500.  In  de  lagere  
 streken  bereikt  hij  eene  hoogte  van  30  tot '5 0 ,  in  de  hoogere  
 van  80  tot  90  voet ,  in  de  hoogste  krimpt  hij  weder  tot  30 k 20  
 voet  ineen.  Zijn  stam  is  recht  en  slank,  zijn  hast  ruw en gekor-  
 ven  en  vaak  geheel  bedekt  met  mikroskopische  paddestoelen,  
 die  zieh  aan  ’t  ongewapend  oog  als  vermiljoenkleurig meel  voor-  
 doen.  Geene  woekerplanten  of  lianen  hechten  zieh  aan  deze  
 stammen,  maar  de  takken  zijn  met  baardmossen  of  usneeen  behängen. 
   De  bodem  waarop  deze  boomen  groeien,.is  dor  en  kaal,  
 ten  hoogste  met  körte  grassoorten  en  rubusstruiken  begroeid,  
 en  bedekt  met  de  verdorde  en  afgevallen  naalden.  Een  eigen-  
 aardig  geruisch  laat  zieh  hij  het  minste  luchtje,  ja   zelfs  als  el-  
 ders  volkomen  windstilte  schijnt  te  heerschen,  in  deze  boomen  
 vernemen.  Zonder  moeite  kan  de  reiziger  zijn  tocht  tusschen  de  
 stammen  van  het  tjemoro-woud  voortzetten,  en  de  herinnering  
 van  zijn  noordelijk  vaderland  wordt  bij  hem,levendig zoowel door  
 de  zuivere,  koele  berglucht,  die  hij  inademt,  als  door  het  
 gezicht  van  vele  fraaie,  reeds  tot  Java’s  Alpenflora  behoorende  
 bloemen,  die  geheel  het  karakter  der vegetatie  van de gematigde  
 luchtstreek  vertoonen. 
 Wij  willen,  na  deze  körte  uitweiding  over  sommige  eigenaar-  
 dige  plantengroepen  dezer  zone,  onzen  tocht  door  het  oorspron-  
 kelijk  hoogstammig  woud  van  gemengde boomsoorten voortzetten,  
 en  bemerken dan dat het aantal parasietplanten, — mossen, varens  
 en orchideeen, — dat zieh aan stammen en takken he'cht, hoe langer  
 hoe  grooter  wordt,  terwijl  de  ons  reeds  bekende  boomen  allengs  
 voor  andere  plaats  maken,  en  weihaast  het  woud  voornamelijk  
 uit  podocarpus-soorten,  eiken  en  laurineeen  bestaat.  De  eiken  
 van  Java  behooren  tot  een groot aantal, minstens 25  soorten, allen  
 van  onze  Europeesche  soorten  onderscheiden  door  gaafrandige 
 11*