
 
        
         
		geordend,  onderzoeht,  op  zijne  rechte,  waarde  geschat  is,  eer  
 orde  is  gebracht  in  den  chaos,  waarvan  de  voorstelling  alleen  
 den  geest  overstelpt  en  verwart! 
 Yoor  het  oudste  Kawi-gedicht  wordt  gewoonlijk  de  Kändä  
 gehouden.  Ongelukkigerwijze  is  de  Kawi-tekst  tot  dusver  niet  
 gevonden, en kent men het gedi cht alleen door  eenige uittreksels uit  
 eene  modern-Javaansche  bewerking  ’).  De  naam  beteekent  een-  
 voudig  v e r h a a l   of  o v e r l e v e r i n g ;   en  wordt  verwisseld  met  
 dien van Pepaköm, g e s o h i e d e n i s , .  k r o n i e k ;   de inhoud is m ythologisch  
 en vertoont  een  wonderlijk. syncretisme  van  Polynesi-  
 sche, Brahmaansche en Boeddhistische  voorstellingen.  Dit  syncretisme  
 , wel verre van voor een  hoogen ouderdom te pleiten, doet mij  
 veeleer  een  betrekkelijk  jongen  oorsprong  waarschijnlijk  achten. 
 Yan  een  ander  soortgelijk  mythologisch  en  kosmogonisch  
 werk,  hekend  onder  den  naam  van  Manik-Mäjä,  kennen  wij  
 ten  minste  de  moderne  bewerking,  in  1725  te  Kartasoera  ver-  
 vaardigd, door eene volledige tekstuitgave en  eene  volledige  verta-  
 ling2). Maar de Kawi-tekst, die volgens "Winter den naam van Djatip-  
 särä droeg, is ons even weinig bekend. Het  verhaal begint met  Sang-  
 hjang3) Wisesä, het eerste  ongeschapen  wezen,  dat  onbewegelijk  
 rustte te midden  van  het  nog  woeste  en  ledige  heelal,  en  onder  
 zijne  overpeinzingen  verrast  werd  door  een  Iniden  klank  en  
 de  verschijning van  een  ei,  waaruithij  door  zijn  blooten  wensch  
 hemel  en  aarde,  zon  en  maan,  Manik  en  Mäjä  te  voorschijn  
 bracht.  Manik  en  Mäjä, de  eerste  geschapen persoonlijke wezens,  
 zijn  dezelfde  die  anders  in  de  Javaansche  mythologie  Batärä'  
 Goeroe  en  Batärä  Semar  heeten;  de  eerste  was  schoon  en  
 blinkend,  de  tweede  leelijk  en  zwart.  Daarna  schiep  Batärä  
 Goeroe  de  negen  hoofdgoden  en  hunne  echtgenooten.  Die  goden  
 heeten  Mähädewä,  Samboe,  Kämä-djäjä,  Wisnoe,  ' Bajoe ,  
 Prit-andjälä,  Koewerä,  Mähäjekti  en  Siwah.  De  vier  eerste zijn 
 *)  Bij  Raffles,  I.  417  vv. 
 3)  De  eerste  van  Dr.  de  Hollander  in  Verhh.  v.  h.. Bat.  Gen.  D.  XXIV,  de  
 tweede  van  C.  F.  Winter  in  T.  v.  N.  I . ,   V.  1. 
 3)  Zie  bl.  814. 
 in  het  oosten,  zuiden,  westen  en  noorden,  de  vijfde  in  het  
 midden  des  heelals,  de  vier  laatste  in  het  noord-  en  zuidoos-  
 ten,  zuid-  en  noordwesten  geplaatst.  Aan  de .vijf  eersten  zijn  de  
 vijf  dagen  der  Javaansche  marktweek:  legi,  pahing,  pon,  wage  
 en  kliwon,  toegewijd.  Zij  hebben  ieder  een  paleis  van  verschil-  
 lend  metaal:  zilver,  rood  koper,  goud,  ijzer,  brons;  aan  ieder  
 behoort  eene  zee  van  verschillende  stof:  kokosmelk,  bloed,  
 honig,  indigo  en  heet  water;  aan  ieder  zijn  een  bijzonderevogel  
 en  eenige  letters  van  het  Javaansche  alfabet  toegekend.  Men  
 vindt  hier  bekende  namen  uit  het  Hindoe-pantheon  met  andere  
 vermengd,  of  gebruikt  op  eene  wijze  die  met  de  gewone  voorstellingen  
 der  Hindoe’s  in  ’t  geheel  niet  strookt.  De  bewerker  
 in  ’t  nieuw-Javaansch,  zoo  hij  inderdaad  een  Kawi-tekst  tot  
 model  had,  heeft  door  interpolaties  de  verwarring  nog  grooter  
 gemaakt.  Yooral  curieus  is  eene  plaats  waar  hij zegt, dat Batärä  
 Goeroe  zieh  een  troon,  een  paradijs,  een  hei,  een  heischen  
 poel,  een  brug  naar  het  paradijs  schiep,  het  tegenbeeld  derzelf-  
 de  zaken  door  Allah  geschapen,  dat  hij  dewä’s  schiep,  gelijk  
 Allah  engelen,  en,  in  een  woord,  voor alle scheppingen waarvan  
 de  Koran  melding  maakt,  iets  schiep  dat  daaraan  beantwoordt.  
 Ik  voor  mij  zou  meenen,  dat  het  een  ijdel  pogen  is  in  de  oude  
 Javaansche  mythologie  te  willen  doordringen,  indien  men  zieh  
 met  zulken  modernen  onzin  in  plaats  van  de  echte  Kawi-teksten  
 behelpen  moet. 
 Gelukkiger  zijn  wij  ten  opzichte  van  een  deel  althans  der  
 epische  gedichten,  die  de  Javanen  in  het  Hindoe-tijdperk  naar  
 het  voorbeeld  der  heldenzangen  van  de  Hindoe’s  vervaardigd  
 hebben.  Het  meest  beroemde  dezer  gedichten  is de  Brata  Joeda;  
 het  schijnt  echter  in  ouderdom  door  de Ardjoenä-Wiwähä  over-  
 troifen  te  worden. 
 De  naam  van  dit  gedieht  beteekent  Ardjoenä’s  huwelijksfeest.  
 Men  noemt  het  echter  ook Mintärägä  (verbastering  van  het Sans-  
 krietsche  witaräga,  d.  i.  verheven  boven de zinnelijke neigingen),  
 omdat  dit  Ardjoena’s  bijnaam  was,  toen  hij  als  asceet  (täpä)  op  
 den  berg  Indrä-kilä  vertoefde.  Ardjoenä  is  een  der  helden  van  
 het  Mahabhärata,  het  groote  epos  der Hindoe’s;  doch de Java an 
 27