
 
        
         
		pen.  In  het  algemeen  merk  ik  op,  dat  deze  welig  groeiende  
 struiken  op  akkers,  in  tuinen,  als  heggen  en  als  schaduwboo-  
 men  voor  de  koffie  worden  geplant;  dat  de olie die zij opleveren,  
 sclioon dik en onaangenaam van geur , in de lamp wordt gebrand v en  
 tot  vervaardiging  van  stopverw  wordt  aangewend;  dat  de  bladeren  
 van  sommige  soorfen  als  purgeermiddel  worden  gegeten;  en  
 dat  de  geringe  Javanen  zieh  gewoonlijk  tot  het  maken  van  be-  
 rekeningen  van  djarak-pitten  bedienen,  zoo  zelfs  dat  de  verbaal-  
 vorm  andjarak  de  beteekenis  van  r e k e n e n   heeft  erlangd.  De  
 ook  bij  ons  als  geneesmiddel  zoo  bekende  castor-  of wonderolie  
 is  bet  product  van  eene  soort  van  djarak. 
 Een  ander  product  dat ik niet met stilzwijgen mag voorbijgaan,  
 is  de  lombok  of  Spaanscbe  peper  (Capsicum).  Zij  is  voor  de  
 Javanen  een  onmisbaar  toevoegsel  bij  de  rijst,  en,  boewel  van  
 Amerikaanscben  oorsprong,  in  den  ganschen  Indischen  Archipel  
 zoo  algemeen  geworden,  dat,  zooals  Bumphius  zegt,  geenhuis-  
 vader  zoo  arm  is,  mits  hij  een  klein  hoekje  land  bij  zijn  hutje  
 heeft,  of  hij  gunt  aan  de Spaansche  peper  een  plants ‘).  De  inlander  
 geeft  algemeen  aan  de  Spaansche  peper verre de voorkeur  
 boven  de  gewone.  De  verscheidenheden  of  soorten  die  op  Java  
 gekweekt worden, zijn menigvuldig, en worden ook door inlandsche  
 namen,  zooals  rawit,  tjangak,  tjabe  enz.,  aangeduid. 
 Wij  komen  thans  tot  de  landbouwproducten  die  de  Javaan  
 minder voor eigen behoefte dan voor  de Europeesche markt kweekt,  
 en  beginnen  met  de  tabak, die eenigermate tusschen beide klassen  
 het  midden  houdt. 
 De  cultuur  der  tabaksplant (Nicotiana) is  reeds vroeg, denkelijk  
 door de Portugeezen,  uit Amerika naar Java overgebracht. De Javanen  
 noemen  dit product tembako of bako  (in Kr. sätä), en zijneteelt  
 mag  onder  de  meest  geliefde  cultures  der  inlanders  gerekend  
 worden.  Ofschoon  zij  als  Grouvernementscultuur  schipbreuk heeft  
 geleden,  telen  de  Javanen  tabak  op  groote  schaal,  zoowel  voor  
 eigen  gebruik  als  in  contract  met  Europeesche  ondernemers.  De  
 cultuur  van  tabak  voor  de  Europeesche  markt  heeft  plaats  in 
 Banjoemas,  Kadoe,  Samarang,  Rembang,  Kediri,  Soerabaja  en  
 al  de  residentien  van  den  Oosthoek.  Sedert  1872  zijn hierbij ook  
 nog  de  Preanger  Regentschappen  gekomen,  en  de  hooge  prijzen  
 die  thans  in  Europa  voor  Java-tabak  besteed  worden,  lokken uit  
 tot  gedurige  uitbreiding.  De  gezamenlijke  hoeveelheid  in  1873  
 in  de  genoemde  residentien  door  de  Europeesche  ondernemers  
 opgekocht  of in  contract met  de  bevolking  geteeld,  bedroegmeer  
 dan  280,000  pikols.  In  Bagelen  wordt  veel  tabak verbouwd in de  
 hooglanden  van Wänäsäbä,  maar  tot  dusver  uitsluitend  voor  de  
 inlandsche  markt.  In  dat  gewest  werd  de  oogst  in  1873  begroot  
 op  18,787  pikols,  gewonnen  van  1880  bouws. Schier het geheele  
 product  werd  er  opgekocht  door  Chineezen  van  Pekalongan  en  
 Batang,  die  voor  de  eerste  s o o r t / 60,  voor  de volgende respec-  
 tievelijk  f   30,  /   15  en  f   5  per  pikol  besteedden.  In  het  algemeen  
 kan  men  zeggen,  dat  op  Java  tabak  gekweekt  wordt  van  
 het  strand  der  zee  tot  op  eene  hoogte  van  7000  v o e t/n   hetge-  
 bergte.  Hieromtrent  valt  echter  op  te  merken,  dat  men de tabak  
 het  best  voor  ontaarding  behoedt  door  de  jonge  planten  eerst  in  
 het  gebergte  uit  zaad  te  kweeken,  en  ze dan later naar de vlakt'e  
 over  te  planten.  De  bergbewoners  verkoopen  dus  de  zaailingen  
 aan  de  bewoners. der  lagere  streken,  en  koopen  van  hen  weder  
 zaad  om  daaruit  nieuwe  planten  te  winnen.  De  Javanen  rooken  
 deels  stroosigaren,  die  zij  maken  door  fijne  tabak  in  een  blad,  
 b.  v.  van  mai's,  te  wikkelen,  deels  sigaren  met  een  dekblad.van  
 tabak,  zooals  de  bekende  Manilla-sigaren. De  eerste  noemen  zij  
 rokok  (van  ons  r o ok e n )   en  in Krämä  linting  (lett.  een  rol l e -   
 t j e ),   de  andere  met een aan het Tamiel ontleenden naam seroetoe.  
 Rooken  is  evenwel  onder  den geringen  man  niet  zeer  gebruike-  
 lijk,  maar  des  te  meer  het  pruimen,  dat  op  een bijzondere wijze  
 geschiedt.  Terwijl  zij  namelijk  de  betelpruim, die zij den ganschen  
 dag zonder  ophouden kauwen, in den vollen mond hebben, steken zij  
 een  weinig  gekorven  tabak  tusschen  lippen  en  tanden,  en  bren-  
 gen  die,  als  zij  den mond  tot  spreken  willen  openen,  tusschen  
 de  lippen  en  het  tandvleesch.  De  walgelijke  gewoonte  van  het  
 betelkauwen  wordt.  hierdoor  in  de  oogen  der  Europeanen  niet  
 verbeterd.