
 
        
         
		heer  Spanoghe  ontdekt,  terwijl  wij  aan  Junghuhn  de kennis ver-  
 schuldigd  zijn  van  die  in  de  dalen  der  Tji  Siki,  Tji  Madoer  en  
 Tji  Sawarna,  allen  aan  de  zuidkust  van  Lebak  uitwaterende  ri-  
 viertjes.  De  eerstgenoemde  zijn  sedert  bij  berhaling  nader  onder-  
 zocht  en  thans  het  best  bekend  onder  den  naam  van  „het  kolen-  
 veld  van  Bodjong  Manik,“  naar  den  naam  van  het  dorpinwelks  
 nabijheid  zij  gelegen  zijn.  Het  laatste  en nauwkeurigste onderzoek  
 had  plaats  in  het  begin  van 1872 door den  mijningenieur Jonker,  
 maar  heeft  zieh  niet  uitgestrekt  tot  de  wat meer  afgelegen  vlot-  
 ten  aan  de  Tji  Lajang, die  men  afzonderlijk  met  den  naam  van  
 kolenveld  van  Bodjong  Mangkoe  kan  bestempelen.  In  het  ver-  
 slag  van  den  heer  Jonker  wordt  gewag  gemaakt  van  15  vind-  
 plaatsen,  gelegen  tusschen  de  dorpen  Lewi Awi  en  Tji  Moeli,  
 over  eene  oppervlakte  van  13^  vierk.  kilometers,  en  behoo-  
 rende  tot  ten  minste  drie  afzonderlijke  lagen,  waarvan  de  
 middelste  en  voornaamste  eene  dikte  heeft  van  1|   ä  2  meters  
 en  zieh  over  eene  lengte  van  ongeveer  vier  kilometers  uitstrekt.  
 De  heer  Jonker  is  van  oordeel,  dat  een  nader  onderzoek  dezer  
 kolen  moeilijk  en  kostbaar  zal  zijn;  dat  ingravingen  weinig  om-  
 trent  de  kolenlagen  zullen  leeren  en  men  genoodzaakt  zal  zijn  
 boringen te doen, waarvan, om tot voldoende uitkomsten te  geraken,  
 e6ne  althans  eene  diepte  van  omstreeks  350  meters  zal  moeten  
 bereiken.  Eene  eventueele  ontginning zal, naar zijn oordeel, alleen  
 kunnen  plaats  hebben  door  het  zinken  van  schachten,  en het zal  
 dus  noodig  zijn  de  zaak  op  groote  schaal  te  drijven,  zal er kans  
 zijn  om  de  belangrijke  ontginningskosten  behoorlijk  te  dekken.  
 Maar  het  blijft  voor  alsnog  zeer  de  vraag,  of  de  kolen  van Bodjong  
 Manik  zullen  blijken  zooveel moeite en kosten'waard te zijn.  
 Zij  komen  voor  in  die  jongste  tertiaire  vorming  waarin  men  in  
 Ned.-Indie  nog  nergens  deugdzame  kolen  gevonden  heeft,  en  be-  
 hooren  dan  ook werkelijk  tot  de  bruinkolen  van  mindere  hoeda-  
 nigheid.  Een  scheikundig  onderzoek  door  Dr.  van  Ylaanderen te  
 Batavia  heeft  zeer  ongunstige  uitkomsten  opgeleverd.  Eene  uit  
 de  samenstelling  berekende  vergelijking  van  het  warmtegevend  
 en  verdampingsvermogen  dezer  kolen met dat  van  andere  Neder-  
 landsch-Indis'che  kolensoorten,  heeft  geleerd  dat  de  kolen  van 
 Lebak  43  à  58  percent  in  waarde  beneden  de  verschillende  op  
 Borneo  ontgonnen  kolen  staan,  en  zelfs  90  percent  beneden  die  
 uit  het  Ombilin-veld  in  de  Padangsche  bovenlanden. 
 Zonder te  willen  vooruitloopen  op  de  resultaten  die  een  nader  
 onderzoek  der  kolen  van  Bodjong  Mangkoe  of  die  längs  de  ri-  
 viertjes  aan  de  zuidkust  van  Lebak  zal  kunnen  opleveren,  zie  
 ik  mij  tot  mijn  leedwezen  verplicht  te  erkennen,  dat,  ofschoon  
 later  in  vele  andere  localiteiten  van  Java  dergelijke kolenvlotten  
 ontdekt  zijn,  het  onderzoek  nog  nooit  günstig  genoeg  is  uitge-  
 vallen,  om  tot  ontginning  aan  temoedigen.  In 1853 werden door  
 den  contrôleur  Boers  uitgestrekte  lagen  steenkolen  ontdekt  aan  
 de Meeuwenbaai, op den  uitersten westhoek  van Java,  van  welker  
 ontginning  men  aanvankelijk  de schoonste verwachting koesterde,  
 vooral  om  harevoor  den afvoer bij uitnemendheid günstige ligging.  
 aan  eene  baai  met  goeden  ankergrond. Bij  nader onderzoek door  
 scheikundigen  en  mijningenieurs  bleek  intusschen,  dat  men  ook  
 hier  slechts  met  bruinkolen  van  mindere  hoedanigheid  te  doen  
 h ad ,  en  dat  het  vooruitzicht  op  eene voordeelige exploitatie door  
 de  belangrijke  verstoring  waaraan  de  lagen  zijn  blootgesteld  
 geweest,  in  hooge  mate  onzeker  werd  gemaakt.  Inl855meldde  
 de  heer  Maier  dat  bruinkolen  van  goede  hoedanigheid  gevonden  
 waren  in  de Tji  Doerian,  de  grensrivier  van  Bantam en B atavia,  
 op  slechts  40  palen  afstands  van  de  hoofdplaats ;  men  heeft  er  
 sedert  niet  meer  van  hooren  spreken.  In 1858 werden bruinkolen  
 van  vrij  goede  hoedanigheid  gevonden  op  het  land  Pasir  in  het  
 Westerkwartier  der  Ommelanden  van B atavia, thans de afdeeling  
 Tangeran,  maar  de  laag  was  van  te  geringe  beteekenis  dan  
 dat  aan  ontginning  viel  te  denken.  In  de  afdeeling  Buitenzorg  
 werd  in  1859  bruikbare  kool  gevonden  op  het  land  Bolang  bij  
 Parakan  tiga.  Dit  gaf aanleiding  tot  een  onderzoek  door de ingénieurs  
 de  Groot  en  Schlosser,  waarvan  de  uitkomst  was,  dat op  
 een  aantal  plaatsen  in  den  omtrek  kolen  gevonden worden, maar  
 slechts  op  twee  plaatsen  regelmatige  lagen,  die  echter  wegens  
 geringe  zwaarte  en  siechte  gesteldheid  voor  ontginning  niet  in  
 aanmerking  kunnen  komen.  In  Krawang  is  op  de  particulière  
 landen  van  Tjiasem  en  Pamanoekan  in  de rivierbeddingen bruin