
 
        
         
		treden  der  moskee  de  verplichte  wasschingen  te  verrichten.  
 Binnen  het  gebouw  merkt  men  aan  den  westelijken  wand  een  
 Vierkante  nis  op,  waarheen  de  geloovigen  onder  het  gebed  het  
 gelaat  keeren.  Zij  wijst  de  qiblah  a a n ,  d.  i.  de  richting  waarin  
 zieh  de  tempel  van  Mekka  bevindt.  Ter  rechterzijde  van  deze  
 nis  bevindt  zieh  de  mimbar  of kansel, vanwaar  bij  den  vrijdag-  
 dienst  de  preek  wordt  uitgesproken  en  waarop  een  afschrift  van  
 den Koran  ligt.  Yrouwen  mögen  de  moskee  niet  te  gelijk  met  
 de  mannen  bezoeken,  maar  vereenigen  zieh  na  hun  vertrek  
 tenzij  er  voor  haar  eene  afgezonderde  galerij  i s ,  zooals  in  en-  
 kele  groote  moskeeen  wordt aangetroffen.  Maar  in het  algemeen  
 wordt  door  de  vrouwen  aan  ’de openbare godsdienstoefeningen  zel-  
 den  deelgenomen.  Iets  bijzonders  in  de  moskeeen  van  Java,  en  
 in  het  geheel  van  den  Indischen  Archipel,  is  de  daarin  hangende  
 zware  trom,  bedoeg geheeten, welker gebruik zoo aanstonds  
 blijken  zal. 
 Een  moskeebestuur  is  op  Java  samengesteld  uit  een  imam  of  
 voorganger  bij  het  gebed,  een  of meer  kStibs  (Arab.  chatib)  of  
 predikers,  die  bij  den  vrijdaggodsdienst  de  preek  oplezen,  en  
 een  of  meer  modins  (Arab.  moadzdzin  of  modzin),  die  de  
 adan  (Arab.  adzdn)  of  oproeping  tot  de  gebeden  uitspreken.  Dit  
 laatste  schijnt  op  Java  zelden  plaats  te  hebben,  omdat  bij  de  
 verspreide  ligging  der  in  de  dorpsboschjes  verscholen  kampongs  
 de  roepstem  toch niet zou gehoord worden. De moskeeen zijn er dan  
 °°k  niet  eens  op  ingericht.  Het  slaan  op  de  bedoeg  treedt  er  
 veelal  voor  in  de  plaats  of  gaat  er  mede  gepaard.  Dit  zou  dus  
 eigenlijk  de  taak  zijn van den modin, maar wordt door dezen veelal  
 overgelaten  aan den merbot, eeD  soort van tempelwachter of koster,  
 die met het schoonhouden en verlichten der moskee belast is. De imam  
 heet in het Javaansch pangoeloe, maar veelal wordt dit woord slechts  
 gebruikt  voor  den  hoofdpriester  van  het  geheele  regentschap,  
 soms  ook  hoofdpangoeloe  genoemd.  Men  besehouwt dan  de imams  
 der  moskeeen  in  kleinere  plaatsen  als  zijne  n ai 'bs   o fw a k l l s   
 (plaatsvervangers of gemachtigden '). De pangoeloes der regentschap- 
 J   De  resid.  Kadoe  Daar  de  nitkomsten  der  etatist.  opname.  71;  T.  v.  N.  1,  1858.  
 'II«  373. 
 pen  genieten  eenig  traktement  van  de  regeering  voor  de  dien-  
 sten  die  zij  als  adviseerende  leden  bij  de  rechtbanken  voor  den  
 inlander  bewijzen,  terwijl  een mindere  toelage  aan  een  of meer  
 plaatsvervangers  is  verleend.  In  regeeringstukken  vindt mendik-  
 wijls  ook van den  Pangoeloe  der residentie gewag gemaakt.  Dit  is  
 echter  doorgaans eenvoudig  de  pangoeloe van het  regentschap  dat  
 onder het  onmiddellijkbestuurvanden  Resident staat,  welke  pangoeloe  
 ,  alleen omdat hij adviseerend lid is van de hoofdrechtbank  der  
 residentie, denlandraad, eene hoogere bezoldiging trekt en zieh door  
 een  eenigzins  verschillend  zonnescherm  (het  gewone  teeken  van  
 rang)  onderscheidt  ').  De  verdeeling  in  residentien  is  toch  geheel  
 van  Europeeschen  oorsprong  en  heeft  met  de  kerkelijke  
 inrichting  niets  uitstaande.  Maar  het  regentschap  is  ook  uit  ker-  
 kelijk  oogpunt  eene  bijzondere  afdeeling,  waarvan  de Regent niet  
 slechts  het  wereldlijk,  maar  tevens  het  geestelijk  hoofd  is. 
 De  pangoeloe’s  en  in  het  algemeen  de  moskeepriesters  zijn  
 veelal  van  Arabische  afkomst,  en  dit  heeft  zijne  goede  reden,  
 daar  het  Arabisch  in  alles  de  taal  van  den  openbaren  godsdienst  
 is.  Ook  dragen  zij,  althans  in  functie  zijnde,  de  Arabischeklee-  
 derdracht,  tulband,  tabbaard  en,  aan  een  over  den  schouder  
 geworpen doek gehecht, den ktohammedaanschen rozenkrans, waarvan  
 de  kralen  of  pitten  de  honderd  namen  van  Allah  vertegen-  
 woordigen.  Al  de  moskeepriesters  worden  door  of  namens  den  
 Regent  benoemd  of  in  hunne  veelal  erfelijke  waardigheden  
 bevestigd. 
 De  priesterlijke  rechtspraak,  het  sluiten  van  huwelijken,  het  
 beredderen van  boedels,  de  administratie  der möskeekassen, die,  
 behalve  in  het onderhoud van het gebouw en de daaraan verbonden  
 personen,  ook  in  de  armenzorg  moeten  voorzien,  het  voorgaan  
 bij  de  dagelijksche  gebeden,  bij  het  vnjdaggebed  en  op  defeest-  
 dagen,  ziedaar  de  gewone  bezigheden  van  den  pangoeloe.  Zijn  
 onderhoorige  priesters,  die  bij  den  openlijken  godsdienst  hunne  
 eigene  functien  hebben,  staan  hem  bij  de  vervulling  zijner andere  
 plichten als plaatsvervangers, assessoren of getuigenter zijde. Bei) 
   Staatsbl.  v.  1824.  no  13.  Kegl.  0.  d. K.  O.  art,  82,  92,  101.