
 
        
         
		men  hier  in verbazende  verscheidenheid  vereenigd  ziet, en waar-  
 vau  het  vorige  hoofdstuk  ons  de  voornaamste  leerde  kennen,  
 wordt  de  bodem  veelal  zorgvuldig  schoon  gehouden,  en  hier en  
 daar  ontwaart  men  tusschen  de  stammen  de  woningen  der  
 Javaanscbe  landbouwers,  schier  geheel  opgetrokken  uit  dezelfde  
 bamboe-soorten  die  aan  het  gansche dorp tot ringwal  verstreichen. 
 Bij  de  bouwwijze  en  inriehting  dezer  woningen willen wij, eer  
 wij verder  omziennaar  hetgeen de dessa  ons  te  beschouwen geeft,  
 eenige  oogenblikken  verwijlen. 
 Het  gewone  inlandsche  huis  wordt  in  het  Maleiscb  roemah,  
 in  het  Soendaasch  imah,  in  het  laag-Javaansch  omah,  doch  
 in  het  hoog-Javaansch  grijä  genoemd.  Men  kan  het  inhetalge-  
 meen  beschrijven  als  een  kleine  vensterlooze hu t ,  die  de bewoner  
 zelf  geheel  van  bamboe  vervaardigd  en  met  alang-gras  of  atap  
 (waarvoor  men  doorgaans  de  bladeren  van  den  nipah-  of  van  
 den  kiraipalm  *)  bezigt)  gedekt  heeft.  Er  zijn  echter  eenige  
 plaatselijke  verscheidenheden,  en inzonderheid  bestaat er tusschen  
 de  Soendaneesche  en  de  echt-Javaansche  woningen  een  in  het  
 oog  loopend  verschil.  De  eerste  zijn  imah  galadag,  huizen  met  
 een  vloering  van  naast  elkander gelegde  bamboe,  en worden, als  
 zij  afgewerkt  en  behoorlijk  ingericht  zijn,  ook  imah  tangga  genoemd, 
   in  welke  verbin ding het woord tanggah eigenlijk Maleisch  
 js  en  t r a p   beteekent.  Deze  huizen  volgen  namelijk  in  zooverre  
 het  gewone  type  der  Maleisehe  woningen,  dat  eigenlijk het alge-  
 meene van die  der bewoners van  Insulinde i s , dat zij  eenige,  doorgaans  
 twee  of  drie  voeten  boven  den  grond  op  palen  staan, zoo-  
 dat  de  ruimte  onder  het  huis,  in  vakken  afgedeeld,  tot  verbljjf  
 strekt  aan  de  kippen,  eenden  en  geiten.  Men  heeft  dus  een trap  
 of ladder met  eenige  weinige  sporten  noodig  om  het  huis  te  be-  
 reiken;  maar  schoon men  dikwijls  van imah tangga hoort spreken,  
 wordt  de  trap  of  ladder  zelf  in  het  Soendaasch  nooit  tangga,  
 maar  steeds  taradje  genoemd.  Deze  inriehting  heeft  ongetwijfeld  
 groote  nadeelen;  want  door  de  reten  van  den  bamboevloer  stij-  
 gen  uit  de  beestenhokken  daaronder, die tevens  verzainelplaatsen 
 zijn  van  den  afval,  het  vuile  water  en  andere  onreinheden,  
 door de  openingen  van  den  vloer heen daarin geworpen of uitgego-  
 ten,  stinkende  en  verpestende  dampen  omhoog.  Daar  anders  de  
 dorpen  en  huizen  der  Soendaneezen  doorgaans  vrij  zindelijk zijn,  
 moet  men  zieh  verwonderen  dat  zij  deze  walgelijke gewoonte be-  
 waard  hebben.  Haar  oorsprong is  intusschen niet ver te zoeken. De  
 bewoners van Insulinde waren van oudsher  zeevaarders en vestigden  
 hunne dorpen bij voorkeur aan de läge stranden en bij de mondingen  
 der  rivieren,  waar  de  vloed  den  geheelen  omtrek  onder  water  
 zette.  De  huizen  op  palen  te  bouwen  was  dus  het middel  om  ze  
 droog  te  houden,  en  de  afval  daaronder  verzameld werd door het  
 water  weggespoeld.  Jammer  slechts  dat  men  deze  gewoonte  ook  
 behouden  heeft,  toen  men  zieh  in  het  binnenland  op  drogen  
 grond  ging  nederzetten.  Overigens  is  een  goed  gemaakte  bam-  
 boezen  vloer,  waarbij  steeds  rotan  in  plaats  van  spijkers  of pennen  
 tot  verbindingsmiddel  dient,  glad,  lenig  en  buigzaam,  en  
 even  gemakkeljjk  om  er  blootsvoets  op  te  gaan,  als  aangenaam  
 om  er  op  te  slapen,  wanneer  hij  met  matten  bedekt  is '). 
 Het  is  eene  bepaalde  verbetering  van  dit oude type der woningen  
 ,  dat  de  eigenlijke  Javanen  hunne huisjes onmiddellijk op den  
 beganen  grond  oprichten,  en  daar  dit  ook algemeen in Hindostan  
 geschiedt,  kan  men hier wellicht weder een spöor van Hindoeschen  
 invloed  opmerken.  In  de echt Javaansche districten heet de woning  
 van  den  gewonen inlander omah limasan, welke naam evenwel niet  
 bepaald  een  op  den  grond  in tegenstelling met een op palen staand  
 huis  aan wij st,  maar  betrekking  heeft  tot  den  vorm  vanhetdak.  
 Het  is  namelijk  een  huis  met  een  overhangend  of  zoogenaamd  
 wolvedak,  zooals  ook  de  huizen  der  Soendaneezen  hebben,  en  
 vormt  een  tegenstelling  met  de  zeldzamer  voorkomende  omah  
 kampoeng  of  huizen  met  rechtopgaande  gevels.  Men  heeft  ook  
 bijzondere  namen  voor  andere  kleine verscheidenheden van bouwwijze  
 of  inriehting,  zooals  de  omah  djäglä  en  omah  toempang,  
 huizen  voor  mindere  en aanzienljjkere hoofden , toegerust met acht  
 afdaken,  vier  hoogere  en  vier  lagere;  de  omah  tjeblok,  waar