
 
        
         
		zoeken,  eene  plant  die  hun  de  was  voor  hunne  kaarsen  levert,  
 weten  zieh  die  paden  ten  nutte  te  maken;  terwijl  de houthakkers  
 vaak  de  gevelde  stammen  daarlangs  afsleepen.  Ik   zal  de  be-  
 schrijving  dier  paden  met  eenige  bekorting  ontleenen  aan  Jung-  
 huhn,  die  ze  zelf  zoo  vaak  heeft  gevolgd.  Zij  loopen  niet  slechts  
 over  de  hoogste,  meer  dan  10,000  voet  booge bergtoppen, maar  
 zelfs  over  de  smalste  en  zieh  het  steilst  verheilende  jukken;  
 ja   zij  gaan  in  een  kringvormige  bjn  rondom  de  duizelingwek-  
 kende,  smalle  randen  van  nog  werkzame  kraters  en  volgen  die  
 in  al  hunne  bochten.  Zij  hebben  den  vorm  van  banalen  van  
 zieh  gelijk  blijvende  breedte  en  diepte,  overeenkomende  met  de  
 grootte  van  het  dier,  met  scherpe  randen  en  gladde,  hol  uitge-  
 schuurde  zijwanden,  niet  alleen  waar  de  bodem  uit  gruis  of  
 vulkanisch  zand  bestaat,  maar  ook  waar  hij  uit  eene  vaste  rots-  
 massa  is  gevormd.  Hoe  log  en  zwaar  van  tred  deze  dieren  ook  
 zijn  mögen,  er  is  een  onberekenbaar  tijdsverloop  noodig  geweest  
 om  die  paden  zoo  diep  uit  te  schüren.  In  zulke  bolle  wegen  
 wordt  de  rhinoceros  niet  zelden  de  prooi  van  den  Javaanschen  
 jager,  die  hier  zijn  sikkelvormige  messen,  in  mos  en  rijs  verborgen, 
   in  den  grond  bevestigt;  want  het  dier ,  dat  zieh  bij  het  
 op-  en  afstijgen  zoo  moet  rekben,  dat  de  buik  bijna  over  den  
 grond  sleept,  rgt  dien  aan  den  sibkel  open  en  wordt  dan  ge-  
 makkelijk  afgemaakt.  W egens  de  schade  die  de  rhinoceros  vaak  
 in  de  koffie-  en  theetuinen  aanricht,  wordt  voor  het  dooden  dier  
 dieren  door  het  Gouvernement  eene  premie  voldaan.  Bovendien  
 wordt  de  hoom  op  eene  waarde  van  tien  tot  twintig  gülden  en  
 soms  meer  geschat;  want  men  beschouwt  een  stukje  daarvan  
 als  amulet  in  den  zak  gedragen,  als  een  onfeilbaar middel tegen  
 slangenbeten  en  andere  ongelukben, en de Chineezen en Arabieren  
 gelooven  dat  een  beker  of  mesheft,  uit  een  rhinoceroshoom  
 vervaardigd,  door  zekere  teekenen  het  vergift  doet  kennen  dat  
 met  spijzen  of  dranken  mocht  gemengd  zijn. 
 Yan  de  wilde  zwijnen  of tjelengs  van  Java  houdt  Sus  vittatus  
 zieh  het  liefst  in  de  heete,  Sus  verrucosus  in  de  gematigde  zone  
 op.  De  onreinheid  dezer  dieren  in  de  oogen  van  den  Moslem,  
 die  niet  slechts  hun  vleesch  niet  eet,  maar  zelfs  hunne  aanrakiug  
 schuwt,  is  oorzaak  dat  er  alleen  door  Europeanen  soms  
 jacht  op  wordt  gemaakt,  —  men  herinnert  zieh  het  vermakelijk  
 verhaal  van  zulk  een  tjeleng-jacht  in  de  „ Herinneringen “  van  
 den  heer  van  Kees ,  —  en  het  gevolg  is  dat  zij  zeer  weinig  
 schuw  zijn,  zieh  sterk  verinenigvuldigen  en  aan  het  suikerriet,  
 dat  zij  nog  boven  de  zoete  wortelen  en  spruiten  van  alang  en  
 glagah.,  hun  gewoon  voedsel  in  de  wildernis,  verkiezen,  ont-  
 zettend  veel  schade  veroorzaken.  In  de  residentie  Djapara  vond  
 in  1852  de  resident  het  noodig  in  Maart  en  April  stelselmatige  
 drijfjachten  tegen  de  wilde  zwijnen  te  organiseeren,  waarvan  
 het  gelukbig  gevolg  was,  dat  5395  van  die  dieren  in  die  twee  
 maanden  werden  afgemaakt.  Onder  de  dierengevechten  waarvan  
 de  Javanen  zoo  groote  liefhebbers  zijn,  nemen  ook  die  van  
 wilde  zwijnen  met  honden  of  bokken  soms  eene  plaats  in.  Zij  
 vervangen  bij  mindere  hoofden  de  gevechten  tusschen  tijgers  en  
 buifels,  die  aan  de  hoven  der  vorsten  gehouden  worden.  Toen  
 de  Gouvemeur-Generaal  de  Eerens  in  1838  Soemanap  op  Ma-  
 doera  bezocht,  werd  hij  niet  slechts  op  gevechten  van  tijgers  
 en  stieren,  maar  ook  van  twee  wilde  varbens  tegen  een  ram  
 en  een  bok  onthaald.  De  dieren  hadden  echter  geen  lust  in den  
 strijd.  Men  liet  daarop  in  plaats van den ram en den bok twee honden  
 in  de  kampplaats,  waarvan  de  grootste  een  der  zwijnen  
 spoedig  had  afgemaakt.  *) 
 De  banting  (Bos  Sundai'cus)  wordt  op  de  hoogte  van  2000  
 tot  7000  voet  in  alle  wildernissen  van  Java  aangetroffen,  maar  *  
 is  nergens  zoo  menigvuldig  als  in  de  hooge  woudstreken  der  
 Preanger,  ten  zuiden  van  het  plateau  van  Bandong.  De  stier  
 is  niet  veel  kleiner  dan  de  rhinoceros,  maar  veel  slanker  ge-  
 bouwd,  glanzig,  naar  het  bruine  hellend  fluweelzwart  vankleur,  
 met  witte  pooten;  de  koe  is  veel  kleiner  en  roodachtig  bruin.  
 Ook  de  banting  is  zeer  schuw  en  ontvlucht  den  blik  des  rei-  
 zigers,  maar  spreidt,  als  hij  snuivende  wegijlt  naar  de  diepten  
 van  het  woud,  eene  indrukwekkend woeste  schoonheid  ten  toon.  
 Wat  in  zoo  algemeen  gelezen  werken  als  v.  Hoevell’s  „Uit  het 
 1)  Tijdschrift  v.  N.  I .  1859.  I.  482.