
anger met Krawang; verderop schabelt zieh het gebergte zuidoost-
waarts voort door den Menglajang, Boekit Djarian, Sembilang en
G-erimbi, totdat het in denreeds gemelden hoekberg Roejoeng eindigt.
Wij wenden thans onzen blik naar de dwarsketenen die van
het oostelijke Kendeng-gebergte zuidwaarts loopen. Ten zuiden
van den Malabar ligt de Wajang, die met eerstgenoemden ver-
bonden is door den Goenong Samboeng en zieh zuidwestwaarts
voortzet in den Goenong Windoe. De gebeele keten omsluit in
boogvorm bet plateau van Pengalengan aan de oost- enzuidoost-
zijde. Aan de westzijde is het begrensd door den Tiloe en ten
zuidwesten door den Goenong Pengalengan, een bergrug die van
den Patoeha af den Tiloe voorbijschiet en de laatste wrongvor-
mige, door zijne zuidoostwaartsche richting van al de andere
afwijkende uitlooper is van het Brengbreng-gebergte.
Yan den Rakoetak gaat een andere keten zuidwaarts, waarin
de Poentjak Tjai en de solfatara Kawa Manoek liggen en die
eindigt in den vulkaan Papandajan, zoo berucht door zijne vreese-
lijke uitbarsting in 1772, die 40 dorpen verwoestte en aan 3000
menschen het leven kostte. Het plateau tusschen deze keten en
die van den Wajang gelegen, en nog geheel bedekt door eeuwen-
heugende wouden, door rhinocerossen en wilde stieren doorkruist,
heeft tot dusverre geen naam ontvangen. Men zou bet dien van
Plateau van Tegal Badoeng kunnen geven, naar de uitgestrekte
rawa van dien naam., die te midden zijner wildemissen gelegen
is, en wier gedeeltelijke uitwatering de boofdbron is van de Tji
Taroem. Deze rivier, de eerste in de Preänger die met baren zij-
tak, de Tji Sokan, door het gebergte heenbreekt, om eenuitweg
te zoeken naar bet noorderstrand, baant zieh, na door van alle
kanten toestroomende beken gevoed te zijn, ten westen, van den
Rakoetak een doortocht naar bet plateau van Bandong, dat zij
met zeer sterke kronkelingen in west-noordwestelijke richting
doorstroomt, en vereenigt zieh daar met de Tji Sangkoewi, die, op
het plateau van Pengalengan ontspringende, tusschen den Tiloe en
Malabar is doorgebroken, en een weinig later met de Tji Widai, die
door een zwavelig zure beek met de solfatara Kawa Tji Widai'
ten zuiden van den Patoeha gemeensehap heeft.
Wij hebben gezien hoe de vlakte van Bandong ten zuiden
en noordoosten door de vulkanische ketens begrensd wordt. In
het noordwesten is zij door rijen van kalkbergen gescheiden van
de vlakten van Tji Andjoer en Radja Mandala, waarvan de eerste
zieh met gelijkmatige helling uitbreidt aan den oostelijken voet
van den Gede, de andere nog verder oostwaarts aan den voet
der lagere bergruggen ligt, die de ruimte tusschen denDendeng
Hari en den Boerangrang aanvullen. In het genoemde kalkge-
bergte baant zieh de Tji Taroem in westelijke richting den weg
door eene kloof, die op sommige plaatsen meer dan duizend
voet diep is. Ongeveer op dezelfde breedte waarop de Tji Taroem
de vlakte van Radja Mandala bereikt, betreedt de Tji Sokan,
na door het Kendeng-gebergte te zijn heengebroken, de vlakte
van Tji Andjoer. Beide vervolgen nu hären weg noordwaarts na-
genoeg evenwijdig en door kloven die eene diepte van 150 h
250 yoeten hebben, terwijl het tusschenbeide liggende en oost-
en westwaarts aangrenzende land tot dezelfde diepte uit vulkanisch
puin bestaat, waarmede het trogvormige dal, dat hier eenmaal
bestond, tot de tegenwoordige hoogte is opgevuld. De kloven of
kanalen waardoor beide rivieren stroomen, en wier breedte het
dubbel hunner diepte bedraagt, hebben van boven scherpe ran-
den en steile loodrechte wanden, en de diep beneden de opper-
vlakte van den bodem liggende beddingen zijn op eenigen af-
stand geheel onzichtbaar. Ten noorden van den poBtweg van
Bandong naar Tji Andjoer, die beide kloven smjdt, wendtdeTji
Sokan zieh plotseling bijna rechthoekig naar het oost-noordoosten
en gaat in die richting voort, tot zij zieh om den voet van den
Goenong Tjantajan heen met nog scherper hoek naar het west-
noordwesten wendt. In het midden van hären oost-noordoost-
waartschen loop ontmoet zij de Tji Taroem, die zij natuurlijk op-
neemt. Maar, ofschoon het vreemd schijnt, het spraakgebruik
wil, dat aan de rivier, na beider vereeniging, de naam van
Tji Taroem verblijft, en ik ben mijns ondanks verplicht dit
spraakgebruik te volgen. Het is dus de Tji Taroem die juist
op het punt der omwending aan den voet van den Tjantajan
de uit het oosten körnende Tji Somang opneemt; hare nu west-
0