
 
        
         
		Wij  zullen  trachten  in  dit  hoofdstuk  ons  het  beeid  der velden en  
 wouden  van  Java  zooveel  mogelijk  voor  den  geest  te  brengen,  
 en  dus  te  deelen  in  het  genot  der  gelukkige  reizigers,  wien bet  
 vergund  werd  al  die  pracht  met  het  lichamelijk  oog te aanschou-  
 wen.  Wij  zullen  echter  thans  daarbij  onzen  blik  voornamelijk op  
 de  natuurlijke  plantbekleeding  richten,  dewijl  wij  in  andere  ge-  
 deelten  van  dit  werk  de  gelegenheid  zullen  vinden  om meer  op-  
 zettelijk  bij  de  cultuurgewassen  stil  te  staan. 
 Bij  de  beschouwing  der  Javasche  Flora  moet  wederom  Junghuhn  
 onze  voornaamste  leidsman  zijn.  Hoeveel  ook  door anderen  
 tot  de  kennis  der  Javasche  plantenwereld möge  zijn bijgedragen,  
 Junghuhn  is  de  eenige  schrijver  die  ons  de  algemeene  trekken  
 van  den  plantengroei  des  eilands op elke hoogte boven het zeevlak,  
 onder  elke  verscheidenheid van bodemgesteldheid en klimaat, heeft  
 voor  oogen  gesteld,  en  ons  de  heemden  en  hosschen  van  Java  
 heeft  geteekend  met  de  nauwkeurigheid  van  den  natuuronder-  
 zoeker,  gepaard  aan  den  gloed  van  den  kunstbeoefenaar. 
 Om  het  overzicht  van  Java’s  plantenkleed  gemakkelijker  te  
 maken,  verdeelt  Junghuhn  het  eiland,  naarmate  van de verschil-  
 lende  bodemhoogte,  in  vier  gordels  of  zonen,  die zieh van elkander  
 zoowel  door  eigenaardige  cultuurgewassen,  als  door  verschil  
 van  natuurlijke plantbekleeding onderscheiden, ofschoon zij natuurlijk  
 aan  de  grenzen  ineensmelten  en  van  plotselingen  overgang  
 geen  sprake  kan  zijn.  De  verscheidenheid  van  plantengroei naarmate  
 van  het  verschil  van  bodemhoogte,  houdt  eenigermate  tred  
 met  die  naar  het  verschil  van  geographische  breedte,  en wij zullen  
 zien  dat  op  Java  in  de  hoogste  of  koudste  zone de vegetatie  
 een  karakter  vertoont,  dat  in  vele opzichten aan den plantengroei  
 der  gematigde  luchtstreek  doet  denken. 
 De  eerste  of  heete  plantenzone  strekt  zieh  uit  van  het  strand  
 der  zee  tot  op  eene  hoogte  van  2000  voet  boven  hären  Spiegel.  
 In  deze  zone  heeft  de  oorspronkelijke  wildernis  op  veel grootere  
 schaal  dan  in  de  hooger  gelegen  gewesten  voor  de cultuur plaats  
 gemaakt;  want  uitsluitend  tot  deze  zone  behooren de uitgestrekte  
 alluviale  vlakten,  die  den  meest  geschikten  bodem  voor  de  teelt  
 van  voedingsgewassen  aanbieden.  Men  zou  deze  zone  die  van  de 
 rijst-  en  suikercultuur  kunnen  noemen;  want  de  rijstvelden,  die  
 den  Javaan  zijn  hoofdvoedsel  leveren,  zijn  voor  verreweg  het  
 grootste  deel  in  dezen  gordel  gelegen,  ofschoon  zelfs  de  natte  
 rijstvelden  of  sawahs  hier  en  daar, aan zachtglooiende berghellin-  
 gen,  tot  eene  hoogte  van  3000  voet  opstijgen;  en  de rietsuiker,  
 een  der  beide  hoofdproducten  die  Java , aan  den  Europeeschen  
 handel  levert,  wordt  uitsluitend  in  den  vettigen  bodem  der  läge  
 alluviaal-vlakten  gewonnen.  Andere  belangrijke  cultuurgewassen  
 aan  dezen  gordel  eigen,  zijn  kokos-,  pinang-  en  arenpalmen,  
 indigo,  kaneel,  nopal,  katoen,  widjen  of  sesamzaad,  katjang  
 tanah  en  katjang  manila,  tabak  (waarvoor  echter  de  zaailingen  
 dikwijls  in  hooggelegen  bergstreken  gekweekt  worden,  om  later  
 naar  de  läge  vlakten  te  worden  overgebracht),  allerhande  soor-  
 ten  van  aard-  en  peulvruchten,  groenten,  welriekende  bloemen,  
 en  eene  oneindige  verscheidenheid  van  boomen  en  heesters,  die  
 vruchten,  toespijs  bij  de  rijst,  olie,  vezelstoffen  en  andere  za-  
 ken  van  nuttig  gebruik  voor  de  inlandsche  huishouding  op-  
 leveren. 
 Steden  en  dorpen  en  de  bebouwde  velden  die  ze  omringen,  
 trekken  natuurlijk  het  meest  de  blikken  tot  zieh  van  den vreem-  
 deling  die  Java  bezoekt,  maar  de  wildernis  die  te  midden  der  
 bewoonde  streken  vooruitdringt  en  reeds  in  de  strandbosschen  
 een  zeer  eigenaardig  karakter  vertoont,  zal  toch  spoedig  een  
 deel  der  aandacht  van  den  reiziger  vorderen  die  gewoon  is  de  
 schatten  der  natuur  met  belangstelling  gade  te  slaan.  Op  plaat-  
 sen  waar  een  laag  en  vlak  strand  allengs  in  den  ondiepen  
 bodem  der  zee  overgaat,  op  den  tweeslachtigen,  halfzilten,  
 vaak  door  het  water  gedrenkten  grond  die  de  onzekere  grens  
 vormt  tusschen  land  en  zee,  verheffen  zieh  dichte  wouden  van  
 rhizophoren  of worteiboomen,  door  de  inlanders  manggi-manggi,  
 tandjoeng  en  bakoe  geheeten.  De  noordkust  van  Java  is  voor  
 een  groot  gedeelte  met  deze  wouden  omzoomd;  aan  de  zuidkust  
 kunnen  zij  natuurlijk  slechts  op  enkele  plaatsen  voorkomen.  De  
 rhizophoren  zijn  fraaie,  van  10  tot  25  voet  hooge  boompjes  van  
 een  zeer  eigenaardig  voorkomen.  De  stam  bereikt  den  grond  
 niet  waarop  hij  groeit,  maar  staat  als  op  stelten,  die  zieh  van