
 
        
         
		zwang;  de  Profeet  trachtte  aan de heidensche plechtigheden, daar-  
 mee  verbonden, die  hij  niet  durfde  afschaffen, eene  mosleemsche  
 beteekenis  onder  te  schuiven.  Doch  de  zoo  yaak  beschreven  en  
 gecommentarieerde  plechtigheden  der  bedevaart  zelve  behoeven  
 ons  hier  niet  bezig  te  houden.  Ik  kan  volstaan  met  eenige  öp-  
 merkingen  over  de  yerplichting  daartoe,  oyer  de  mate  waarin  
 door  Java’s  beyolking  aan  die  yerplichting  voldaan  wordt,  over  
 het  bijzonder  karakter  dat  het  yoldoen  aan  die  yerplichting  aan  
 de  personen  geeft  die  er  gehoor  aan  hebben  gegeven. 
 De  Profeet  heeft  aan  iederen  mos lern,  man  of  vrouw,  de yerplichting  
 opgelegd  om  ten  minste  eenmaal  in  zijn  levende bedevaart  
 naar  Mekka  te  doen,  zoodra  hij  aan  de vereisehten voldoet  
 en  geene  wettige  verhinderingen  bestaan.  De  yerplichting begint  
 met  de  meerderjarigheid  en  onderstelt  de  persoonlijke  vrijheid en  
 het  bezit  der  verstandelijke  Vermögens.  Geldelijk  onvermogen,  
 lichamelijke  zwakheid  en  onveiligheid  van  den  weg  worden  als  
 wettige  hindernissen  erkend.  Zoodra  men  verkeert in den toestand  
 waarin  men  tot  de  bedevaart  verplicht  is,  en  geene  hindernissen  
 bestaan,  moet  men  de  eerste  de  beste  gelegenheid  aangrijpen  
 om  haar  te  verrichten;  want  het  menschelijk  leven  is  onzeker,  
 en  wie  door  den  dood  wordt  verrast,  eer  hij  in  dit  opzichtzijne  
 schuld  aan  God  heeft  voldaan,  laat  die  schuld  na  aan  zijn  erf-  
 genaam,  zoodat  deze  zieh  daarvan  öf  in  persoon  moet  kwijten,  
 of  uit  de  nalatenschap  afzonderen  wat  noodig  is  om  haar  door  
 een  gemachtigde te laten yoldoen. Ook buiten dit geval kan ieder  de  
 bedevaart  in  zijn  naam  door  een  gemachtigde  doen  verrichten,  
 eene  vergunning  die  aanleiding  heeft  gegeven  tot  vele  misbrui-  
 k e n ,  waarover  het  echter  hier  de  plaats  niet  is  uit  te  weiden. 
 In  landen  zoover  van  den  hoofdzetel  des  Islams  verwijderd  
 als  Java,  is  het  aantal  der  bedevaartgangers  natuurlijk  beperkt.  
 Eene  reis  naar  Mekka  ligt  geheel  buiten  het  bereik  van den geringen  
 Javaan,  en  men  heeft  opgemerkt  dat  in  vele,  zoo  niet de  
 meeste,  Javaansche  handschriften  die  over  het  religieuse  recht  
 handelen,  en  bepaaldelijk  ook  in  de  boekjes  die  voor  het  gods-  
 dienstig  onderricht  dienen,  de  bedevaart  öf  in  het  geheel  niet  
 of  slechts  ter  loops  wordt  vermeld,  waarschijnlijk  omdat  men 
 de  bepalingen  daaromtrent  voor  lieden  die  toch  in  den regel aan  
 de  bedevaart  niet  kunnen  denken,  van  minder  praktisch  belang  
 a c h t1).  In  het  koloniaal  verslag  over  1849  leest  men,  dat  vele  
 door de Regeering geraadpleegde verlichte belijders van den Islam op  
 Java  de  bedevaart  geen  yerplichting  achten  voor  geloovigen wier  
 woonplaatsen  zoo ver van Mekka verwijderd zijn. Mystische  schrij-  
 vers  troosten  soms  de geloovigen  op  Java,  die  het  onbevredigd  
 verlangen  koesteren  om  het  heilige  land  van  den  Islam  te  äan-  
 schouwen,  door  de  leer  te  verkondigen, dat  er  een  betere  bedevaart  
 is  dan  de lichamelijke, een bedevaart die in een godsdienstig  
 en  zedelijk  leven  bestaat,  dat  men  leiden  kan  zonder  Mekka  
 bezocht  te  hebben;  ja   dat  het  zonde is naar Mekka te gaan, wan-  
 neer  men  zijn  huisgezin  onverzorgd  achterlaten  en  zijn  leven  
 aan  gevaar  blootstellen  moet,  en  dat  velen  die  op  den  tocht aan  
 booze  neigingen  en  hartstochten  botvieren,  ‘door  de  bedevaart  
 meer  schade  aan  hunne  zielen  lijden,  dan  hun  wezenlijk  welzijn  
 bevorderen  s). 
 Deze  zienswijze  kon  aan  de  Europeesche  beheerschers  van  
 Indie  niet  dan  welkom  zijn.  Yan  den  Islam  zooals  hij  op  Java  
 gekend  en  betracht  wordt,  hadden  zij  weinig  te  vreezen,  maar  
 de  Mekkagangers  werden  als  een  gevaarlijk  element beschouwd,  
 omdat  zij  natuurlijk  op  hunnen  tocht  meer  van  den  waren  geest  
 van  den  Islam  doortrokken  werden  en  door  den  reuk van heilig-  
 heid  waarin  zij  stonden,  grooten  invloed  konden  oefenen  op  de  
 bevolking.  De  Oost-indische  Compagnie  kon door haar monopolie,  
 dat  het  handelsverkeer  binnen  enge grenzen beperkte, op de Mekkagangers  
 gemakkelijk  toezicht  houden;  maar  nauwelijks  kon  de  
 handel  vrijer  ademhalen,  of men  zag  het  aantal bedevaartgangers  
 toenemen  in  eene  mate  die  de bekommering der Regeering gaande  
 maakte.  In  1825  werd  verordend,  dat  ieder  die  van  Java  naar  
 Mekka  ging,  / 1 1 0   voor  een  pas  moestbetalen,  en  toen  bleek  
 dat  die  verordening  dikwijls  ontdoken  werd,  bepaalde  men  in  
 1831,  dat  ieder  die  van  Mekka  terugkeerde  zonder  de  ¡fllObij 
 *)  Niemann,  Inleid,  tot  de  kennis  van den  Islam,  408  v,  480. 
 3)  Niemann,  409.  - -  ...