
 
        
         
		hoogere  standen  en  als  schrijftaal  verspreidae.  Reeds  werd  op-  
 gemerkt  dat  het  Soendaasch  van  het  oorspronkelijk  Javaansch  
 waarschijnlijk  slechts  als  dialekt  verschilde;  maar  het  bleef  vrij  
 van  den  invloed  der  vreemde  overheersching en  van de  eigenaar-  
 dige  richting  die  daardoor  aan  de  ontwikkeling van het Javaansch  
 werd  gegeven,  en  die  zieh  vooral  in  de  splitsing  der  taalsoorten  
 openbaart.  Toen  de  Nederlanders  zieh  in  het  gebied  van Djakarta  
 vestigden,  drongen  zjj  aan  de  bevolking  van  Batavia  en Omme-  
 landen  de  hun  reeds  bekende  Maleische  taal  op,  die  toen  reeds  
 de  algemeene  taal  in  alle  havens  van  den  Archipel  was.  Rn  
 ofsehoon  de  inlandsche  bevolking  zieh  alleen  in  den  omgang met  
 de  Niederländers  van  de  Maleische  taal  bediende,  verbasterde  
 hare  eigen  taal  toch  zoozeer  door  het  verkeer  met  vreemdelingen  
 van  alle  natien  van  het  Oosten,  die  deels  Batavia  als  handelaars  
 bezochten,  deels  als  slaven  daarheen  gevoerd  werden,  dat  daar-  
 uit  dat  mengelmoes  ontstond,  dat  wij  eerst  in  den  laatsten  tijd,  
 onder  den  naam  van  „Bataviaasch  Maleisch“ ,  door  de mededee-  
 lingen  van  den  heer  Homan  ')  nader  hebben  leeren  kennen.  
 Zoo  werd  het  Soendaasch  binnen  steeds  enger  grenzen  terugge-  
 drongen,  en  werd  het  in  zijne  zuiverheid  tot  de  Preanger-regent-  
 schappen  en  de  aangrenzende  distrikten van Bantam, Buitenzorg,  
 Krawang  en  Tjeribon  beperkt.  En  zelfs  hier  bleef  het  niet  vrij  
 van  den  Javaanschen  invloed.  Toen  de  Preanger  aan  het  huis  
 van  Mataram  onderworpen  waren,  was  er  de  Javaansche  taal  
 de  diensttaal,  en  regenten  en  hoofden  correspon deerden  zelfs  
 onderling  in  het  Javaansch  2).  Een  overblijfsel  hiervan  is  de  
 gewoonte  om  nog  de  opschriften  en  adressen  van  brieven  in het  
 Javaansch  te  schrijven.  En  verder  is  daaruit  ook  het  gebruik  
 van  hooge  woorden  ontstaan,  die  vroeger  aan  het  Soendaasch  
 vreemd  waren.  Die  hooge  woorden  zijn  voor  een  groot  gedeelte  
 uit  het  Javaansche  Krämä  overgenomen  of  naa r  het  voorbeeld  
 dier  taalsoort  gevormd.  Hun  aantal  is  betrekkelijk  gering,  en 
 ')   Handleiding  tot  de  kennis  van  ’t  Bat.  Maleisch  door  Dr.  J .   D.  Homan,  uitg.  
 door  H.  N.  v.  d.  Tnuk,  Zalt-Bommel,  1868.  Homanniana  door  A.  B.  Cohen  Stuart  
 in  T.  v. N .  I .  1869.  I .   192.  
 s)  Holle  in  T,  v.  h.  Bat.  Gen.  X I II .  495. 
 zij  hebben  hoofdzakelijk  op  den  mensch,  zijne  lichaamsdeelen,  
 verrichtingen  en  toestanden  betrekking.  In  het  gebruik dier hooge  
 en  van  enkele  middenwoorden  wordt  dat  van  het  Krämä  en  
 Madjä  in  het  Javaansch  nagevolgd •'). 
 In  weerwil  dat  dus  het  Soendaasch  van  alle  kanten  door  het  
 Javaansch  werd  overvleugeld,  ontbreekt  het  niet  geheel  aan  
 Soendasche  literatuur.  Men  heeft  wel  gemeend  dat  zij  geheel van  
 zeer  modernen  oorsprong  is,  maar  de  heeren  Holle  en  Engelmann  
 hebben!  ons  bekend  gemaakt  met  het  bestaan  van  eenige  
 geschriften,  in  meer  of  min  zuiver  Soendaasch  op  nipah-  en  
 lontarblad  geschreven  of  gegriffeld,  die  althans  zeker  tot  het  
 begin  der  16de .  eeuw  opklimmen,  daar  een  dezer  handschriften  
 het  jaartal  1440  draagt,  overeenkomende  met  het  jaar  1518  
 onzer  jaartelling.  Die  handschriften  zijn  in  oud-Javaansche  alfa-  
 bets  geschreven;  de  inhoud  komt  zeer  overeen  met  dien  der  
 mythologische  en  zedekundige  Schriften  der Javanen  2).  Toespelin-  
 gen  op  het  belang van aardrijkskundige kennis voor de zeevaart en  
 van  de kennis van vreemde talen, in deze geschriften voorkomende,  
 brengen  ons  tot  de  overtuiging  dat  de  beschaving  der  Soenda-  
 neezen  onder  de  heerschappij  van  den  Islam  niet  is  vooruit  
 gegaan. 
 De  nieuwere  Soendasche  literatuur  is  bijna  geheel  poetisch,  
 d.  i.  in  den  vorm  der Javaansche tembangs of dichtmaten gegoten;  
 want  van  eigenlijke  poezie  is  naar  het  oordeel  der  weinigen  die  
 haar  kennen,  niet  veel  daarin  te  ontdekken.  Zij  bestaat  voor  
 een  groot  deel  uit  de  tjarita  pantoen,  dat  zijn  de  legenden  uit  
 den  heldentijd  van  West-Java,  den  tijd  van  Padjadjaran,  die  
 door  den  toekang  pantoen,  den  Soendaschen  bard,  onder  het  
 bespelen  van  de  inlandsche  luit  (de  ketjapi)  of  van  de  echt  
 Soendaasch-nationale  angkloeng,  waarover  nader,  worden  opge-  
 zongen.  In  die  zangen  worden  vele  oude  en  in  het  dagelijksch 
 1)  Over  hooge  en  läge woorden  in  het  Soendaasch  vergelijke  men:  T.  v. N. 1.1851  ,  
 I .  840 ;. 1868,  I I .   483;  1869,  I .   55  ,  257,  263,  400,  I I .  22 6 ;  Coolsma,  Handleiding  
 tot  de  heoefening  der  Soendaneesche  taal,  3;  Grashuis,  Soendanesche  to lk , g ,  
 Soendaneesch  leeshoek,  Inl.  X I I;  Holle  in  Tijdschr  v.  h.  Bat.  Gen.  XIX.  479. 
 2)  T.  v.  N.  I.  1869.  I   259;  Notulen  v.  h.  Bat.  Gen.  IV  (1866).  10;  Tijdsch.v.h. 
 at.  Gen.  XVI.  450.