
 
        
         
		wier  vruchten  of  rauw,  öf  halfrijp  gekookt,  als  toespijs  bij  de  
 rijst  gegeten,  soms  ook  met  olie  gebraden  worden;  detimoenof  
 ketimoen,  onder  welken  naam  de  komkommers,  ook  krabi  ge-  
 noemd  (Cucumis  sativus),  en  demeloenfeu  (Cucumis  melo),  beide  
 in  tal  van  verscbeidenheden,  worden  begrepen;  de  semongka  
 (Mal.  samangka)  of  watermeloen  (Citrullus  edulis),  om  haar  
 buitengewoon  sappig  vleesch  geacht;  de  bawang  of  uien  (Allium  
 cepa)  en  de  brambang  of  knoflook  (Allium  sativum),  beide  van  
 uitheemschen  oorsprong,  maar  op  vrij  groote  schaal  op  een  
 hoogte  van  minstens  4000  voet  in het gebergte gekweekt, zoowel  
 voor  eigen  verbruik  als  ten  verkoop  aan  de  Europeanen.  In  
 dezelfde  streken  worden  ook  kool,  salade  en andere Europeescbe  
 groenten  verbouwd,  doch  waarschijnlijk  niet  dikwijls  door  de Ja-  
 vanen  zelven  genuttigd.  Daarentegen  eten  dezen  als  groente  de  
 bladeren  of  andere  deelen  van  onderscheidene  boomachtige  ge-  
 wassen,  waarvan  ons  reeds  meermalen  voorbeelden  zijn  voorge-  
 komen.  Daaronder  behooren  ook  nog  de  groote  witte  bloemen,  
 zoowel  als  de  bladeren  en  peulen,  van  den  toeri-boom  (Agati  
 grandiflora);  en  vooral  dejorige  spruiten  van  vele  soorten van het  
 bamboe-riet.  Dit  laatste  even  fraaie  als  nuttige  gewas heet in het  
 laag  Jav.  pring,  in  het  hoog  Jav.  deling,  in  het  Soend.  awi,  
 in  het  Mal.  boeloeh;  de  naam  waaronder  het  bij  de  Europeanen  
 bekend  is,  stamt  uit  Malabar.  Reeds  dikwijls  heb  ik  er  van  ge-  
 wag  gemaakt,  en  zijn  veelvuldig  gebruik  voor  bouwmateriaal,  
 huisraad  en  omtuining  der  kampongs  zullen  wij  in  het  volgende  
 hoofdstuk  nader  leeren  kennen. 
 Onder  de  vruchten  die  thans  algemeen  door  de  Javanen  gekweekt  
 worden,  zijn  onderscheidene  soorten  uit Amerika afkom-  
 stig  en  door  de  Europeanen  naar  het  Oosten  overgebracht.  Dit  
 geldt  in  de  eerste  plaats  van  de  in  vele  verscheidenheden  voor-  
 komende  ananassen  (Ananassa  sativa),  wier  naam  zelf  Ameri-  
 kaansch  is  en  in  het  Jav.  en  Mal.  nanas  den  oorspronkelijken  
 vorm  heeft  bewaard.' De  Javaan  gebruikt  de  ananassen  tot  om-  
 heining  van  kleine  tuinen  of  afschutting  van  gedeelten  van  
 grootere,  en  kweekt  ze  zelfs  hier  en  daar  in  het  veld.  Andere  
 vruchten  van  Amerikaanschen  oorsprong  zijn  de  djamboe  monjet 
 (Anacardium  occidentale),  waarvan m en, behalve de noten, ook de  
 peervormige,  vleezige  en  saprijke  vruchtenstelCn  eet,  en  eene  
 gom  of  hars  wint,  die,  in water  opgelost,  eene  uitmuntende Ijjm  
 levert ;  de djamboe welanda of advokaatvrucht  (Persea gratissima),  
 die  een  boterachtigen  smaak  heeft  en  met  specerijen  gekruid  
 wordt;  de  djamboe  bidji  of  goeaveboom  (Psidium  guajava) ,  die,  
 gekweekt  en  verwilderd,  in  vele  verscheidenheden,  deels  met  
 peer-,  deels  met  appelvormige  vruchten  voorkomt,  en  de  algemeen  
 bekende  goeave-gelei  oplevert;  de  pepaja-  of  meloenboom  
 (Carica  papaja),  door  de  Javanen  katès  genoemd,  waarvan  de  
 groote,  op  langwerpige meloenen gelijkende vruchten zelden rauw,  
 maar  meestal,  rijp  of onrijp, op verschillende wijzen bereid worden  
 gegeten;,  de  boeah  saoe  of  'Westindische  mispel;  en  eindelijk  
 de  Anona’s,  onderscheiden  in  de  sirikaja  (Anona  squamosa),  de  
 boeah  nona  (Anona reticulata)  en  de  nangka  welanda  of  zuurzak  
 (Anona  muricata),  allen  om  strijd  om  haar  aromatisch,  maisch  
 of  verfrisschend  vleesch  gezöcht  J). 
 De  meest  belangrijke  inheemsche  of  uit  meer  nabijgelegen  
 landen  ingevoerde  vruchtboomen van Java zal ik , om het  overzicht  
 gemakkelijk  te  maken,  rangschikken  naar  de botanische  gesuchten  
 waartoe  zij  behooren. 
 C y n ome t r a .   De  namnam  (C. cauliflora) ,  waarvan  de  zonder-  
 linge  halvemaanvormige  vrucht  uit  knobbels  op  den  stam  voort-  
 komt  en  rauw  of  als  toespijs  gekookt  wordt  gegeten. 
 Di a l ium.   Dekrandji  (D. In dum)  of  tamarindepruim,( die  een  
 aangenaam  zuur  heeft,  overeenkomende  met  dat  der  tamarinde,  
 maar  zachter,  en  wast  aan  een  hoogen  boom,  die  een  hard  
 timmerhout  oplevert. 
 T am a r i n d u s .   De  wit  asem of zuurboom (Tamarindus  Indica)  
 geeft  met  zijn  dicht  en  fijn  gebladerte  een  heerlijke  schaduw  en 
 *)  De  namen  der  Anona’s  zouden  tot  een  lange  dissertatie  aanleiding  kunnen  geven;  
 ik  bepaal  mij  tot  de  opmerking,  dat  de  Engelschen  in  Westindie  de  Anona  muricata  
 sour sop  noemen,  terwijl  Valentijn  soo r s ak   en  Rumphius  s o o r z a k   schrijft.  Hieruit  
 mag  men  opmaken,  dat  in  den  naam  z u u r z a k   iets  anders  schuilt  dan  men  op-  
 pervlakkig  vermoeden  zou.  Valentijn,  Rumphius  en waarschijnlijk anderen voor  hen beb-  
 ben  dien  naam  soorsak  op  de  echte  Oostindische  nangka  (Artocarpus  integrifolia)  
 overgedragen  en  daardoor  een  lästige  verwarring  gesticht.