
 
        
         
		Een  gezäntschap  wordt  tot  dat  einde  näar  Noesa  Kambangän  
 gezondeli,  en  een  bijzonder  persoon  is  aangesteld  öm  de  bloem  
 te  plukken,  wat  slechts  bij  zeei  stille  zeö  mogelijk  is',  doör  
 middel  van  ladders  in  prauwen  geplaatst.  De  bloem  aan  het ge-  
 zantschap  ter  hand  gesteld,  wordt  in  plechtigen  öptocht  Op  den  
 zilveren  schaal,  Waarboven  een  köstbaar  verhemelte  wordt  ge-  
 dragen,  naar  de  hoofdstad  gevoerd,  ter wij 1  ieder  wien  de  stoet  
 voorbfjtrekt,  zieh  ten  teeken  van  eerbied  op  den  grond  Werpt. 
 De  Eütopeesche  wetenschap  heeft  zieh  door  al  de  wonderen  
 die  de  JaVanen  van  deze  bloem  verbalen,  niet  laten  afschrikken  
 om  hare  natuurlijke  gesehiedenis  te  onderzoeken,  en  het  iS haär  
 gelukt  aan  te  wijzen,  dat  deze  bloem  op  verschillende  plaatsen  
 van den  Archipel  voorkomt,  dat  de  plant  reeds  in  het Ambonseh  
 Kruidboek  Van  Rumphius  onder  den  naam  „wilde  koolboom“  is  
 beschreven,  en  dät zij  eene soort is van het geslacht Fisonia, welke  
 van  den  heer  Teysman  den  naam  Vän  Pisonia  sylvestris  heeft  
 ontvangefi. 
 Wanneer  Wij  den  weg  van  de  Schildpadden-  naar  .de  Penan-  
 djöeng-bäai,  in  plaats van  dööi  de Engte, buiten om KöCSä Kitfn-  
 bangan  neffien,  merken  wij  längs zjjne  zuidkust een  aäntäl kleine  
 baaien  op  Vän  söörtgelijken  ä a rd ,  als  die  welke  wij  Verder oost-  
 waarts  in  den  kalkrotsboord  van  Java’s knst gevormd zägen, doch  
 onder  welke  geene  enkele  bijzondere  vermelding  waardig  is. De  
 zuidwestpunt  des  eilands ,  die  de  oostelijke  grens  der  Penan-  
 djoeng-baai  uitmaakt,  wordt-op  de  kaart  van Junghuhn Oedjong  
 Selok  Besek,  volgens  anderen  Tandjong  Batoe  Lajar  ge'heeten. 
 De Penandjoeng-baai vörmt eene groote  bocht  in het  oosten  van  
 het regentschäp  Soekapoera,  d!ie  aan  de  westzijde door  den  hoek  
 van  Mandarari  begrensd  wordt.  Zij  Wördt  door een klein schierei-  
 land,  dat  mede'den naam  van  Penandjoeng  draagt,  in  de  OöSt-  
 en ~W est-Penandjoeng-baai of Penandjoeng wetan en koelon verdeeld.  
 De kleinere Oost-Penandjoeng-baai heet bij de zeelieden de MäüritS-,  
 de  andere de Dirk-de-Tries-baäi. Beide zijn omstreeks tien vädemen  
 diep,  maar  liggen  te  zeer  open  om  eene  Veilige  ankerplaats  op  
 te  leveren. 
 Tan  den  hoek  vah  Martdafari  af  is  de  strekking der kust bijna 
 ¡recht  west  tot  Oedjong  Santjang,  van  waar  zij  zieh  in  twee  
 sprengen,  door  Oedjong Tjilaoeteren bepaald  naar  binnen  buigt,  
 rom  dan  weder  nagenoeg  recht  west,  met  eene  geringe  helling  
 naar  het  noorden,  voort  te  loopen  tot  aan  Oedjong  Tjikarang,  
 waar  zij  een  kleine  inspringende  boeht  maakt,  aan  de  andere  
 Izijde  begrensd  door  Oedjong  Grenting,  den  zuidwestelijken  hoek  
 der Preanger.  Längs  die  gansche  nitgestrekte  zuider-kustlijn  der  
 Preanger  wordt  geene  enkele  baai  van  eenige  beieekenis,  geen  
 enkel  kusteiland  aangetroffen.  Onder  de  uitstekende  punten  verdienen  
 nog  die  van  Taboelan  en  Karang  öadjah  tusschen  de  
 kapen  Mandarari  en  Santjang  opmerking. 
 Bij  Oedjong  Genting  buigt  zieh  de  kust  plotseling  om in bijna  
 noord-noordwestelijke  richting  tot  Oedjong  Panarikan,  en  vormt  
 dan  een  paar  bochten,  door  Tandjong  Tjikepoeh  en Oedjong Tji-  
 pantjoer  begrensd,  en  ten  noorden  van  laatstgenoemden  hoek  
 de  oostwaarts  vooruitdringende,  met  klippen  bezette  Tjiletoe-  of  
 Zandbaai,  in  een  woest  en  schaarsch  bewoond,  door  tijgers  on-  
 veilig  gemaakt  oord.  Haar  zandige  oever  gaat  over  in  eene  
 läge,  op  vele  plaatsen  moerassige,  met  woudboomen  en  alang-  
 gras  bedekte  alluviale  vlakte,  omzoomd  door  den  plotseling  steil  
 omhoog  rijzenden  kolossalen  muur,  Goenong  Linggoeng  gehee-  
 ten,  die  een  boog  rondom  de  vlakte  beschrijft  en  ten  noorden in  
 Oedjong  Karang  Taho ,  ten  Zuiden  in  Oedjong  Karang  Badak  
 eindigt.  Deze  Zandbaai  kan  tevens  worden  aangemerkt  als  de  
 zuidelijke  inham  van  de veel  grootere, meer noordoostwaarts vooruitdringende  
 Pelaboean  Eatoe  of Wijnkoopsbaai,  die  van  voren  
 geheel  open  is  en  grootendeels  door  onmiddellijk  uit  zee  oprij-  
 zende  rotsen,  waartegen  eene  hevige  branding  staat,  omgeven  
 wordt.  Echter  heeft  zij  op  sommige  punten  een  goeden  anker-  
 grond met  10  ä  12  vademen  diepte. 
 Wanneer  men  de  Zandbaai  als  een  deel  van  de  Wijnkoopsbaai  
 wil  aanmerken,  kan  men  aannemen  dat  deze  laatsta  ten  
 zuiden  door  Oedjong  Tjipantjoer  of  liever  nog  door  Tandjong  
 Tjikepoeh  begrensd  wordt,  en  gelegen  is  achter  de  denkbeeidige  
 lijn  die  van Tandjong  Tjikepoeh  in  noord-noordwestelijke richting  
 getrokken  wordt  naar  Tandjong  Gebang  op  de  zuidkust  Yan