
 
        
         
		Het  doel  van  den  schrijver  van den Sakender schijnt geweest te  
 zijn, de geschiedenis van de bomst en  vestiging  der  Europeanen  op  
 Java te verhalen, en hij begint zijn gedieht met ons te spreken van een  
 rijben Spaanschen koopman, Baron Kawit Paroe  genoemd, die, treu-  
 rende  over  het  gemis  van  binderen,  door  de  aanwending  der  
 mangga-vrucht  als  toovermiddel  in  het  hezit  komt  van  dertien  
 zonen,  waarvan  de  tweelingen  Baron  Soekmoel  en  Baron  8a-  
 kender  de  hoofdrol  in  het  verhaal  vervullen.  Hunne  gansche  
 geschiedenis  is  van  hunne  geboorte  af  eene  aaneenschabeling van  
 de  buitensporigste  wonderen;  vooral  Sakender  verricht  de  onge-  
 hoordste  heldendaden  in  den  strijd  tegen  daemonen  en  titanen.  
 Schoonzoon  van  Spanje’s  koning  geworden,  bestijgt  Sakender  
 eindelijk  zelf den Spaanschen troon.  Al zijne hroeders  regeeren  als  
 zijne  vazallen  in  verschillende  deelen  van  zijn  rijk,  brengen hem  
 schatting  op  en  zijn  ieder  met  eene  eigene  hofplaats  begiftigd.  
 Maar  Sakender’s  gemoed  kan  geen  rust  vinden,  zoolang  niet  de  
 geheele  wereld  aan  zijne  heerschappij  onderworpen  is.  Om  dat  
 doel  na  te  jagen,  geeft  hij  zieh  aan  de  strengste  boete  en  ont-  
 houding  over,  en verbrijgt daardoor eene zoo buitengewone wonder-  
 macht,  dat  alle  middelen  van  list  en  geweld  te  zijner  beschik-  
 king  staan.  Hij  draagt  nu  het  bestuur  over  Spanje  aan  zijn  
 broeder  Soekmoel  op,  en  gaat  andere  landen  opzoeken,  „wel  
 gelegen  en  rijk  aan  voortbrengselen  voor  den  handel“.  Op  zijn  
 wonderpaard  Sembrani  en  overschaduwd  door  den  vogel  Garoedä  
 doorklieft hij hetluchtruim, en ontwaart weldra op zijne zwerftochten  
 dat  zijne  broeders  tegen  Soekmoel  in  opstand  zijn.  Hij  laat  zieh  
 daarop  neder om  den  vrede  te  herstellen,  en slaagt daarin gemak-  
 kelijk  door  de  tusschenkomst  van  zijn  vader,  den  koopman.  
 Deze  stelt  nu  voor ,  dat  al  zijne  zonen  hunne  bezittingen  zullen  
 bijeenbrengen  tot  een  handelsfonds,  dat  den  naam  zal  dragen  
 van  Comp a gHi e s go e d   en  dat  zij  gezamenlijk  eendrachtig  
 zullen besturen, levende  van  de  inkomsten  die  de  handelswinsten  
 hun  zullen  opbrengen.  „Ditu,  zegt  de  schrjjver,  „was  de  oor-  
 sprong  der  twaalf E d e l e H e e r e n   (in  ’t  Jav.  verbasterd  tot  
 d e 1 e r ) ,  die tot op den huidigen dag bestaan. “ De  heer Cohen Stuart  
 gist,  dat  hij  het  oog  heeft  op  de  Raden  van  Indie,  wier  getal, 
 met  inbegrip  der  Extraordinaire  Raden,  te  zijnen  tijde  wellicht  
 twaalf  kan  bedragen  hebben;  ’t  komt  mij  echter,  bij  een  schrijver  
 die  zoo  goed  onderricht  blijkt,  ookniet  ondenkbaar  voor, dat  
 deRaadvan  Zeventienen  is  bedoeld.  Want,  en  dit  is  zeker  niet  
 het  minst  curieuse  in  dit prächtig  verhaal,  —  het  in  Spanje  
 opgerichte  handelsliehaam  blijkt  ten  slotte  de  Nederlandsche  
 Oost-indische  Compagnie te  zijn:  in  het vervolg  van  de  geschiedenis  
 treden  de  Holländers  stilzwijgend  voor  de  Spanjaarden  in  
 de  plaats. 
 Sabender  verheft  zieh  nu  weder  op  zijn  wonderpaard  in  de  
 lucht  en  bereikt  weldra het  gebied  van  Mataram,  maar  bemerkt  
 nu  voor  het  eerst,  dat  zijne  wondermacht tegen  de heiligheid van  
 het  oord  te  kort  schiet,  daar  hij  telkens  bedwelmd  ter  aarde  
 stört.  Doch  het  verblijf  op  Java,  dat  hem  in  menschelijbe  ge-  
 daante niet  vergund  scheen,  weet  hij  zichtoch  te  verwerven door  
 zieh  in  een  witte  lawejan,  een  fabelachtig  dier  van  reusachtige  
 grootte,  te  veränderen.  Yan  nu  af verliest  het  verhaal hem geheel  
 uit  het  oog. 
 Inmiddels  stelt  Soekmoel  aan  zijne  broeders  voor,  een  
 handelstocht  naar  Java  te  ondemeinen.  Tien  schepen  worden  
 uitgerust  en  met  koopwaren  beladen;  zij  komen  na  eene  reis  
 van  drie  maanden,  waarop  zij  met  de  grootste  gevaren  te  kam-  
 pen  hadden,  ter  reede  van Djakarta (Jakatra) aan. De ontscheping  
 der  Holländers  wordt  door  de  inboorlingen  met  de  grootste  
 verbazing  aangestaard,  maar  toch  verzuimen  zij  niet  met  de  
 komst  der  njke  vreemdelingen  hun  voordeel  te  doen,  en  hun  
 alles  wat  zij  maar  vragen  tot  de  hoogste  prijzen  te  verkoopen.  
 Zeer  naief  zegt  de  schrijver:  „rechts  en  links  werden  de  vreemdelingen  
 bedrogen,  en  nog  meenden  zij  zeer  voordeelig  gekocht  
 te  hebben.“  Soekmoel  wist  zieh  zeer  in  de  gunst  van  den  Pa-  
 ngeran  van  Djakarta  in  te  dringen  en  verwierf  van  hem  voor  
 duizend  realen  den  afstand  van  ’t  eiland  Odroes  (Onrust).  Niet  
 weinig  verheugd  bracht  hier  Soekmoel  zijne  verblijfplaats  in  
 gereedheid.  Weldra  volgden  gastmalen,  vermakelijkheden  en  
 schouwspelen  van  allerlei  aard  elkander  dag  en  nacht  op,  en  
 deden,  zegt  de  schrijver,  „’t Bataviaasch  geluk  (ontong  Batawi)