
om de zeer aromatieke vruchten, bij de Javanen djambe genaamd,
wier gebruik bij het betel-kauwen door den ganschen Indischen
Archipel yerbreid is , Met den hoogen, gladden, zuilvormigen stam
en den wuivenden, lichtgroenen bladerehbos van den pinangpalm
maakt de läge, geheel met woekerplanten bedekte, en met lange
donker blauwgroene yederbladeren getooide arenpalm (Arenga
saccharifera) een scherp contrast. Maar ofschoon men ze somsbij
elkander yindt, is de arenpalm meer bijzonder te huis in de hoo-
gere bergstreken, waar de kokos- en pinangpalmen den Javaan
met meer volgen. De groote waarde van den arenpalm ligt in het sap,
dat yerkregen wordt door een stuk yan den afhangenden steel
der yruchttrossen af te snijden en het uitdruipende yocht in bam-
boeleden op te yangen. Ook dit sap laat men gisten om het als
palmwijn te drinken, doch op Jaya is dit weinig gebruikehjk en
wordt het liever aangewend om er suikeruit te koken, waarom
de boom ook wel suikerpalm genoemd wordt. In tegenstelling
met de rietsuiker wordt die van den arenpalm zwarte of Javaansche
suiker geheeten; zij vormt een belangrijk artikel van inlandsch
verbruik, en in het regentschap Bandong bestond nog in 1842
eene, sedert vervallen, verplichte levering van arensuiker aan de
Regeering, tegen /1 .5 0 ä /1 .9 0 den pikol ')• Andere producten
van dezen nuttigen boom zijn: een vast en hard hout; eene soort
van sago, die ten bedrage van 75 h 100 kilo’s in den stam is
bevat; eene zwarte vezelstof, die aan elken boom tot eenbedrag
van 2 ä 3 kilo’s tusschen den stam en de bladstelen groeit,
onder den naam van doek of edoek (Mal. edjoek) bekend is, en
voor dakbedekking oftot vervaardiging yan een grof, maar sterk
touw, het bekende gemoeti-touw, wordt gebruikt; schnjfpennen
en blaaspijlen, uit de stevige stekels vervaardigd; de kawoel,
eene zwamachtige zelfstandigheid, die opde bloemscheeden groeit
en als tonder oftot het kalfateren van schepen wordt aangewend;
de dodol, eene groente door de jonge bladknoppen geleverd;
en emdelijk eene vrucht die, schoon ontzettend scherp als zij
’) Junghnhn. Java. I. 405.
geheel rijp i s , wanneer zij half rijp gebraden wordt, eene aange-
name spijs oplevert.
Yan de wäre Sagopalmen (het geslacht Metroxylon) komt vooral
Metroxylon sagus op Java niet zelden voor, ofschoon er van de
inzameling van het in den stam bevatte zetmeel zelden, en alleen
door zeer arme lieden, eenig werk wordt gemaakt. In de Soen-
dalanden is d'eze boom onder den naam van kirai algemeen bekend,
en hij wordt menigvuldig aangeplant in moerassige streken
om den wille van de zeer deugdzame atap die hij oplevert, en
de sterke matten die uit de bladstelen vervaardigd worden. Deze
kirai- aanplantingen worden in de administratieve taal met de
meer van zelf ontstane en voortgeplante, maar tbch ook soms in
bijzonderen eigendom bezeten, boschjes van den verwanten nipah-
palm ‘) onder den naam van nipahbosschen samengevat. Daar
echter de kirai niet, gelijk de wäre nipah, in zout water wil
tieren, wordt hij, in tegenstelling met dezen, zoetwater-nipah
genoemd. Yan hoeveel belang de kiraipalm voor Java zou kun-
nen worden, is in eene voor körten tijd versehenen brochure
opzettelijk in het licht gesteld 2).
Eindelijk vermeld ik nog een kleinen rotanachtigen palm, Za-
lacca edulis, die opzettelijk in de dorpsboschjes wordt aangeplant
om het vleezig omkleedsel der zaden, dat een sterken reuk en
aangenamen rinschen smaak heeft, en bij den naam salak bekend
is.
Naast de palmen plaats ik de pisangs, aan sommigen mij-
ner lezers wellicht beter bekend bij den Afrikaanschen naam
bananen, dien zij ook in West-Indie behouden hebben. Pisang is
Maleisch en hoog Javaansch, in laag Jav. heet deze. struik ge-
dang, in het Soendaasch tjaoe. De talrjjke verscheidenheden die
in de tuinen der Javanen gekweekt worden 3) ,' schijnen tot twee
soorten te behooren: Musa sapientum en Musa paradisiaca; andere
soorten groeien in het wild. Uit botanisch oogpunt hebben
x) Zie bov'en bl. 137.
2) R. H. C. Scheffer en R. F. Holle, een sagoboom op Java. Samarang. 1873.
3) Men vindt 43 verscheidenheden met de Soendasche namen opgeteld in Rigg’s
«Dictionary of the Sunda language«, in v. C h aw .