
 
        
         
		delijk,  hun  eenvoudig  keukengereedschap  is  van  koper  of  van  
 grof  aardewerk.  Rijst  wordt  soms  met  een weinig water,  meestal  
 in  stoom  gekookt,  eh  in  geval  van  nood  weet  zieh  de  Javaan  
 met  zijn hakmes overal het noodige  keukengereedschap te verschaffen. 
   Graat  hij  van  huis  naar  eene  plaats waar hij niet kan rekenen  
 het  noodige  voor  zijn  middagmaal  gereed  te  vinden,  dan  steekt  
 hij  wat  rijst  en  zout  in  zijn  tasch,  en  kapt  zieh,  als  het  mid-  
 daguur  daar  is,  een  koker  van  bamhoe,  waarin  hij  den  meege-  
 brachten  voorraad  doet,  terwijl  hij  er  uit  een  beek  eenig  water  
 hij  sehept.  Daarop  sprokkelt  hij  wat  dor  hout,  dat  hij  weet  te  
 doen  ontvlammen  door  de  vonken  die  wrijving  aan  een ingekerfd  
 stuk  bamboe  ontlokt,  over  welks  bolle  zijde  een  ander  scherp  
 stuk met  trapsgewijze  toenemende  snelheid wordt  bewogen. Is het  
 vuur  ontstoken,  dan  plaatst  de  Javaan  er  zijn  koker met rijst in,  
 en  als  die  koker  knapt,  is  zijn  rijst  gaar  en  zjjn  maaltjjd gereed. 
 Ik  zal,  om  niet  in  herhaling  te  vallen  of  door  te  groote  uit-  
 voerigheid  te  vermoeien,  over  de  bereiding  van  andere  spijzen  
 niet  uitweiden,  maar  alleen  nog  opmerken  dat  het eene eigenaar-  
 dige  liefhebberij  der  inlanders  is  om  aan  hun  gebak, hunne rijst  
 en  zelfs  hunne  gekookte  eieren  verschillende  kleuren  te  geven.  
 Eieren  worden,  om  ze  heter  te  kunnen  bewaren,  doorgaans  ge-  
 zouten.  Tot  dat  einde  wordt  aseh  of  het  poeder  van  gestampte  
 haksteenen  met  een  gelijke  hoeveelheid  zout  door  middel  van  
 bijgevoegd  water  tot  eene  soort  van  klei  gevormd,  waarmede  
 men  de  eieren  omgeeft.  Daarna  wikkelt  men  ze ieder  afzonderlijk  
 in  een  groot  blad ,  en  legt  ze  op  elkander  in  een  kuip of aarden  
 vat.  Na  tien  dagen  zjjn  zjj  gereed om  gehruikt  te  worden,  doch  
 gewoonljjk  bewaart  men  ze  veel  langer  in  dien  toestand;  want  
 als  zij  naar  eisch  van  het  zout  doortrokken  zijn,  kunnen zij vele  
 maanden  goed  blijven. 
 Over  de  gewone  werkzaamheden  der  Javanen  van  beide  sek-  
 sen, hetzij  te  huis  of  op  het  veld,  behoef ik  hier  niet verder uit  
 te  weiden,  en  ook  hunne  uitspanningen  hebben  wij  meestal  
 reeds  in  den  loop  onzer  beschouwingen  leeren  kennen.  Zij  hebben  
 echter  nog  een  aantal  speien  of  tijdkortingen,  waarover  ik  
 tot  dusverre geene  gelegenheid  had  te  spreken ,  en  die  ik  toch, 
 zal  mijn  tafereel  van  het  Javaansche  leven  niet  al  te  onvolledig  
 blijven,  niet  geheel  met  stilzwijgen  mag  voorbijgaan. 
 In  de  eerste  plaats  komen  hier  zoodanige  speien  in  aanmer-  
 king,  waarbij  de overwinning van opmerkzaamheid en scherpzinnig-  
 heid  afhangt.  De  Javanen  kennen  daarvan een aantal soorten, die  
 voornamelijk  bij de aanzienlijken in zwang zijn. Het oudste en meest  
 geachte is het  schaakspel (tjatoer), d a t, gelijk men weet, in het gan-  
 sche Oosten verbreid is , maar op Java thans minder algemeen schijnt  
 dan  in  vroeger  eeuwen.  De  stukken  beantwoorden  geheel  aan  
 die  van  ons  schaakspel,  maar  de  namen  verschillen.  De  koning  
 heet  ratoe  (vorst),  de  koningin  patih  (vizier),  de  raadsheeren  
 noemt  men  mantri  (staatsdienaar),  de  paarden  djaran  (paard),  
 de  kasteelen  praoe  (schip),  de  pionnen  bidak  of  pidak  (een  
 woord  van  vreemden  oorsprong,  dat  voetknecht  beteekent).  De  
 plaatsing  der  stukken  is  als  bij  ons,  behalve  dat  de  koningen  
 tegenover  de  patih’s  der  tegenpartij  staan.  In  den  loop  der  
 stukken  komen  grootere  afwijkingen  voor. 
 Het  damspel  schijnen  de  Javanen  van  de  Nederlanders  ge-  
 leerd  te  hebben  en  het  heeft  den  naam  d am   bij  hen  behouden.  
 Het  bord  wordt,  even als het schaakbord,  papan tjatoer genoemd. 
 Andere  speien  van  dien  aard  zijn:  het  tjoeki,  dat  op een bord  
 met  120  punten,  door  de  snijding  van  elkaär  kruisende  lijnen  
 gevormd,  met  60  witte  en  60  zwarte  stukken  gespeeld  wordt;  
 het  dakon,  vooral  door  vrouwen  gespeeld,  met  81  balletjes  
 of  pitten  van  den  sawoboom  (Mimusops  kauki),  op  een  ovaal  
 bord  met  groote  uithollingen  aan  de  beide  einden  en  twee  rijen  
 kleinere  in  het  midden;  het matjanan  of  tijgerspel,  met  twee  
 stukken  die  tijgers  en  23  die  koeien  voorstellen;  het  malingan  
 of  rooverspel,  waarbij  iedere  speler met  achttien  stukken  zijne  
 tegenpartij  tracht  vast  te  zetten,  enz. 
 Yeel  meer  geliefd  en  onder  alle  standen  in  zwang  zijn  de  
 hazardspelen,  die,  in  weerwil  dat  hun  godsdienst  ze  verbiedt,  
 door  de Javanen hartstochtelijk bemind worden,  en misschien meer  
 huisgezinnen  onder  hen  in  eilende  dompelen  dan zelfs het opium-  
 rooken.  Zeer  gewoon  zijn  onder  kinderen en geringe  Javanen  het  
 kSplek,  eene  verseheidenheid  van  ons  „kruis of munt“ ; het gimer 
 40