
 
        
         
		geen  er  omgaat  in  zijn  gemoed.  Het  heeft  daarom  voor  ons  den  
 schijn  dat  het  animisme  der  natuurvolken  eene  dichterlijke voor-  
 stelling  is ,  dat  het  liefde  yoor  de  symboliek  is  die  hen  alle  
 voorwerpen  in  de  natuur  als  bezield  doet  beschouwen.  Niets  is  
 minder  waar;  het  is  hun  daarmede  volkomen ernst. Met hunne  
 dichterlijke  voorstelling  is  het,  maar  hunne  voorstelling  yan  de  
 werkelijkheid.  En  gelijk  oyeral  in  de  denkwijze  van  den  Javaan  
 nog  de  begrippen  der  natuurvolken  doorschemeren,  zoo  is  dat  
 inzonderheid  ook  bij  den  rijstbouw  het  geval.  "Volgens  eene  Ja-  
 vaansche  overlevering  is  de  ziel  van  Tisnä W a ti, de dochter van  
 Batärä Goeroe,  in  de  bergrijst,  die  van  dewi  Sri,  de echtgenoot  
 van  Wisnoe,  in  de  sawahrijst gevaren  '). Beide gewassen moeten  
 dus  zorgvuldig  als  menschen  behandeld  worden,  daar  in  ieder  
 van  hen  eene  ziel  is  besloten.  De  vereering  van  Tisnä Wati  is  
 allengs  in  vergetelh^id  geraakt,  maar  dewi  Sri  is  de Javaansche  
 Ceres,  de  tot  heden hoog  vereerde  godin  van  den  akkerbouw geworden. 
   De  tallooze bijgeloovige  formaliteiten die bij den rijstbouw  
 worden in  acht  genomen,  enwaarvan  ik  slechts  enkele  als  proe-  
 ven  zal  mededeelen,  hangen  meest  allen  hiermede  samen. 
 Bij  eene  vluchtige  schets  van  den  veldarbeid  en  de  gebruiken  
 daarbij  gevolgd,  die  in  deze  bladen  niet  mag  gemist  worden,  
 kan  natuurlijk  slechts  op  de  normale  regeling,  niet  op  de  veel-  
 vuldige  afwijkingen  gleet  worden. 
 De  drie  eerste  tijdperken  van  het  landbouwjaar  zijn  voor  den  
 gewonen  sawah-bouw  van  geen  belang;  voor  de  bewerking  der  
 natte  velden  wordt  het  doorkomen  van  den  regenmoeson  te  
 gemoet  gezien.  In  het  vierde  tijdperk  beginnen  wind  en  regen-  
 vlagen  het  schoone  weder  af  te  wisselen,  doch  eerst in het vijfde  
 staat  de  westmoeson  door.  Zoodra  nu  de  rivieren  genoegzaam  
 gezwollen  zijn,  om  de  leidingen  van  het  noodige  water  te  voor-  
 zien,  gaat  de  landbouwer,  doorgaans  in  overleg met  zijneburen,  
 tot  de  bewerking  van  zijn  rijstveld  over.  In  sommige  streken  
 wacht  men  de  verschijning  der  gevleugelde  termieten  af,  omdat  
 men  meent  dat  die  insecten  zieh  niet om losse regenvlagen bekom- 
 *)  In  de  Manik  Mäjci  wordt  deze  legende  inet  eenige  afwijkingen  verhaald. 
 meren,  maar  hunne  holen  slechts  verlaten  als  het  natte  jaarge-  
 tijde  zieh  in  goeden  ernst  instelt.  Alle  werkzaamheden  worden  
 voorafgegaan  door  de  sidökah  boemi,  het  offer  ter  eere  van  den  
 geest  der  sawah,  waarvan  reeds  vroeger  gesproken  is  ‘).  De  
 plechtigheden  van  dit  feest  verschillen. in  iedere  streek. 
 Het  aanleggen  der  vakken  voor  de bibit of zaailingen bestemd,  
 —■  want  bij  de  natte  rijstteelt  wordt  de  rjjst  nooit  dadelijk  ge-  
 zaaid  op  het  veld waarop  zij  rijp  wordt — is  nu  het eerste werk.  
 De  grond  wordt  goed  geploegd  en  los  en  fijn  gemaakt.  Daarna  
 laat  men  dien  een  dag  uitdampen,  en  dan  wordt  het  water  in  
 die  vakken  binnengelaten,  waarop  men  tot  het  zaaien  overgaat.  
 Vijf  dagen  later  laat  men  de  kweekbedden  droog  loopen,  doch  
 om  na  2  of  3  dagen. de  bevloeiing  te  hersteilen.  Een  kweekbed  
 heet  sebaran  wanneer  het  met  korrels  wordt  bestrooid,  oeritan  
 wanneer  de  padi  bij  geheele  halmen  ter  ontkieming  in  den grond  
 wordt  gelegd. 
 In  afwachting  dat  de  bibit  voor de overplanting geschikt wordt,  
 gaat  de  landbouwer  thans  tot  de  bewerking  der  eigenlijke  rijst-  
 velden  over.  De  ploeg  voor  de  natte  velden  gebruikt (wloekoe  of  
 loekoe  sawah)  verschilt  van  de  Chineesche  ploeg  (loekoe  tjina),  
 die  voor  de  tuinen  en  tegals  gebruikt  wordt  en  minder  diep  in-  
 snijdt,  maar  beide  zijn  hoogst  eenvoudige  werktuigen,  die  de  
 landman,  na  volbrachte  dagtaak,  zonder  moeite  op  den  schouder  
 naar  huis  draagt.  De  sawahploeg  . wordt  doorgaans  door  een  
 koppel  buffels,  de  tuinploeg  door  een  enkelen  buffel  getrokken.  
 Het  beploegen  der  modderige  velden  is  een  vermoeiende  taak ,  
 daar  de  bestuurder  van  den  ploeg,  terwijl  zijne  buffels  met  
 langzamen  tred al  plassende  voortstappen,  bij  elke  schrede  diep  
 in  het  sljjk  zakt. 
 Na  de  beploeging  laat  de  landman  het  veld  van  40  tot  60  
 dagen  uitdampen,  en  laat  daarna  het  water in de vakken vloeien,  
 die  n u ,  soms  tot  drie  keeren  toe,  zorgvuldig  worden  geegd met  
 de  garoe,  een  werktuig  dat,  daar  het  slechts  eene  rij  tanden 
 *)  Boven  bl.  321,  vgl.  316.  ’ t   Is  mij  later  gebleken  dat  de  naam  sidekah  boemi  
 niet  tot  de  Soenda-landen  beperkt  is  (zie Steyn  Parve,  t.  a.  p.,  402);  bij  schijnt  als  
 de  meest  gesciikte  algemeene  naam  van  het  feest  tot  inwijding  van  het  oogstjaar  te  
 kunnen  worden  aangemerkt. 
 B I