
 
        
         
		op  de  Gouvernementslanden,  en  dus  met  uitsluiting  vàn  de  
 particulière  landen,  en  van  de  Yorstenlanden  zoo op Madoera als  
 op  Java,  in  het  Regeeringsverslag  over  1872  op  31,517  begroot  
 wordt,  bewoond  door  2,940,467  huisgezinnen,  of eene bevolking  
 van  13,864,173  zielen.  Dit  geeft  gemiddeld  93  huisgezinnen  en  
 440  zielen  per  dorp ;  maar  daar  men  mag  aannemen  dat  de  
 doekoeh s  en  babakans  die  zieh  nog  niet  hebben  afgescheiden,  
 ook  niet  afzonderlijk zijn geteld;  daar de kaloerahans waarschijnlijk  
 slechts  voor  één  dorp  zijn  gerekend;  daar  de volkrijke kampongs  
 waaruit  de  zoogenaamde  steden  of nagârâ’s bestaan, vermoedelijk  
 in  het  cijfer  begrepen  zijn  *);  en  daar  de  talrijke  bevolking  van  
 sommige  dessa’s  natuurlijk  het  cijfer der overige verkleint;  schijnt  
 het  nauwelijks  overdreven  te  stellen, dat de hoeveelheid te zamen  
 wonende  huisgezinnen  in  den  regel  wel  niet  meer  dan  van  20  
 tot  40  bedragen  zal. 
 Na  deze  aanwijzing  van  het  onderscheid tusschen de dorpen van  
 de  Soendalanden  en  eigenlijk  Java,  zal  men  mij,  vertrouw  ik,  
 vergun'nen  het  gewone  spraakgebruik  der  Europeanen  te volgen,  
 en  alle  dorpen  van  het  eiland  dessa’s  te  noemen,  te  meer  daar  
 het  verschil  zeker niet overal volstrekt doorgaat, en in de inrichting  
 van  het  dorpsbestuur  in  beide  hoofddeelén  allerlei  verscheiden-  
 heden voorkomen, die het trekken eener scherpe grenslijn verbieden. 
 De  sawahs  die  de  dessa  omgeven,  behooren  of  gemeenschap-  
 pelijk  aan  hare  gezamenlijke,  öf  individueel  en  erfelijk  aanhare  
 bijzondere  ingezetenen.  Ik  heb  dit  onderscheid  reeds  vroeger  in  
 het  licht  gesteld  "),  en  acht  dus  hier  deze  körte  herinnering  
 voldoende.  Op  de  verdeeling  onder  de  rechthebbenden  van  de  
 gemeenschappelijk  bezeten  gronden,  die  in  alle  Gouvernements-  
 residentiën  van  Midden-Java  de  individueel  bezetene zeer  ver  in  
 uitgestrektheid  overtreffen,  zal  ik  straks  gelegenheid  hebben  bij  
 de  beschouwing  van  de  klassen  harer  bewoners  terug  te komen.  
 Laat  ons  vooraf  zien  hoe  eene  dessa  zieh  voordoet,  wanneer wij  
 over  de  als  voetpaden  dieneäde  galengans,  die  de  vakken  der 
 9   Eigenlijk  wordt  geen  dezer  punten  door  de  voorhanden  statistieke  bescheiden  
 uitgemaakt. 
 9   BI.  3 4 9 ,  353—355. 
 sawahs  vaneen  scheiden,  of  dwars  over  den  na  het  snijden  der  
 padi  droog  staanden  bodem,  ons  den  weg  tot  hären  omtrek  
 gebaand  hebben. 
 De  nabijheid  der  dessa’s  kondigt  zieh  aan  door  akkers  van  
 geringeren  omvang,  voor  de  kleinere  cultures  bestemd,  en  
 door  allerlei  in  hären  omtrek  geplant,  nuttig  of  fraai  bloeiend  
 geboomte,  waardoor  zieh  smalle  voetpaden  slingeren.  Hier  en  
 daar  echter  wordt  het  uitgestrekte  veld  door  breede  wegen  
 doorsneden,  die,  aan  weerszijden  met  lcenari-  of  tamarindeboomen  
 beplant,  de  prächtigste  lanen  vormen  die  men  zieh  kan  
 voorstellen.  Daarnevens  komen  ook  lanen  voor  van  waroe-  en  
 toeri-boomen,  die  met  schoone  en  groote  bloemen  prijken  ’);  
 van een soort van moerbezieboom  (Morus macroura),  van wiens ge-  
 klopten  bast  het  sterke  Javaansche  papier  wordt  gemaakt;  en,  
 vooral in  Midden-Java ,  ook  van  den gomrijken  kadongdong-boom  
 (Odina  gummifera),  wiens  gespleten  teenen  voor  vlechtwerk dienen  
 ,  en  die op  de  wijze  onzer  knotwilgen behandeld  wordt.  Pan-  
 danen  wier  groote  bladeren  tot  het  vlechten  van  matten  worden  
 gebezigd,  zooals  Pandanus  latifolius  en  Pandanus  samak,  en  
 onderscheidene  andere  snelgroeiende  en  dichtbladerige  struiken  
 vormen  de  heggen  die  de  kleine  stukken  grond  in  de  nabijheid  
 der  dorpen  omtuinen. 
 De  lanen  en  paden  die  den  toegang  tot  het  dorp  vormen,  
 brengen  ons  weldra  voor  een  dichte  bamboe-heg,  die  de  gezamenlijke  
 huizen  en  erven  en  hunnen  met  velerlei schakeeringen  
 van  groen  getinten  rijkdom  van  palmen en vruchtboomen omsluit.  
 Duizenden  van  40  tot  70  voet  hooge,  pijpvormige,  in  geledin-  
 gen  gedeelde,  geelachtige,  dicht  op  elkander  gepakte  halmen,  
 van  wier  toppen  een  zacht  en.  ritselend  loof  in  bevallige  bogen  
 alhangt,  vormen  eene ondoordringbare haag, terwijl slechts enkele  
 openingen,  als  poorten  in  dezen  levenden  muur,  den  toegang  
 tot  het  eigenlijke  dorpsbosch  vergunnen.  Dit  bosch  verschilt  in  
 omvang  naar  de  grootte  der  dessa,  maar  heeft  niet  zelden  twee  
 a  drie  palen  in  doorsnede.  Onder  de  boomen  en  struiken  die