
günstig voorteeken. Maar alleen de Chineezen gaan zoo ver dat
zij een oelar sawah zelfs tot goeden prijs verklären, en haar
yleesch eten, ofschoon het hard en taai is.
Bijzonder kenmerkend voor de Fauna yan Java zijn de slangen
yan het geslacht Calamaria, die hären naam ontleenen aan de
overeenkomst harer gedaante met die yan een schrijfpen (calamus).
Zij leven op het land, zoeken de duisternis, verbergen zieh
onder bladeren of steenen en hebben een smallen, --weinig gewa-
penden mond, zoodat zij zieh slechts met wormen, insecten en
mollusken yoeden. Men kent acht soorten van dit geslacht die
op Java voorkomen; het menigvuldigst is Calamaria Linnaeif die
bij de inlanders onder den naam yan oelar lemah bekend is»
De naam yan waterslangen, oelar ajer, wordt gegeven zoowel
aan de soorten van Tropidonotus, als aan die yan Homalopsis.
Het eerstgenoemde geslacht is zeer verbreid, en zelfs meer gewoon
in de gematigde dan in de heete luchtstreek. Ook de in ons
vaderland niet zeldzame ringslang behoort er toe. De Nederlandsche
boer laat zieh door deze slangen schrik aanjagen, ofschoon zeer
ten onrechte, daar zij niet slechts onschadelijk, maar door het
verslinden yan vele insecten nuttig zijn. De Javaan is in dit
opzicht verständiger en erkent de tropidonoten als onschadelijk.
Daarentegen heeft hij echter een afkeer yan de even onschuldige
homalopsen, die, ofschoon ze gegleufde achtertanden bezitten,
volstrekt niet giftig zijn. Maar deze tot de tropische gewesten
beperkte slangen boezemen door haar voorkomen wel eenigen
afschuw in. Zij hebben een elliptisch van boven plat gedrukt hoofd,
een cylindrischen romp en een körten dünnen staart. Beide ge-
slachten leven doorgaans in zoet w ater, maar vooral de homalopsen
onderscheiden zieh door een bouw die haar tot uitnemende zwem-
mers en duikers maakt. Tropidonotus vittatus en Homalopsis buccata
zijn de soorten die het meest op Java gevonden worden.
De fraaie, met de levendigste kleuren prijkende boomslangen
zijn op Java vertegenwoordigd door onderscheiden geslachten en
soorten van de familien der Dendrophidae en Dryophidae. Deze
slangen zijn zeer dun en slank; vooral bij Dryinus nasutus loopt bo-
vendien het lange, smalle hoofd in een puntigen muil uit, die aan het
einde in een soort van slurp overgaat. Deze slang is grasgroen
met gele strepen over de zijden, maar wordt in kleurendos nog
overtroffen door Tragops prasinus, die op den buik met geel,
op den rüg met het rijkste fluweelgroen getooid is. Deze slangen
werpen zieh met bliksemsnelheid op hare prooi, die uit sprink-
hanen, mieren en andere insecten bestaat. De inlanders noemen
ze oelar boenga, bloemslangen *), en verlustigen zieh in hare
schoonheid. Yan de dendrophieden is Dendrophis picta onder den
naam van oelar tali, Chrysopelea ornata onder dien van oelar
manoe bekend.
De psammophieden, die het midden houden tusschen de slangen
die den grond en de slangen die de boomen bewonen, en, schoon
meer gewantrouwd, even onschadelijk zijn als de laatste, zijn op
Java vooral vertegenwoordigd door Psammophis pulverulentas.
Andere niet-giftige slangenjlie op Java menigvuldig voorkomen,
zijn Lycodon aulicum, die zieh met kleine zoogdieren en hage-
dissen voedt; Acrochordus Javanicus, die soms eene lengte van acht
voet bereikt en zoowel op het land als op het water leeft; Cher-
svdrus fasciatus, die zieh door een vrij scherpen kam op den
rüg en aan den buik onderscheidt, en aan de oevers der zee
en in de riviermonden leeft; en Xenodermus Javanicus, eene
aan Java bijzonder eigene soort, die door overlangsche, evenwij-
dig geplaatste rijen van rugknobbels is gekenmerkt.
Onder de giftige slangen van Java is wel de meest bekende
de Naja tripudians, gewoonlijk brilslang of cobra di capello ge-
naamd. De op Java voorkomende exemplaren verschillen eenigs-
zins van de gewone brilslang van Hindostán, waarom sommigen ze
als eene andere soort hebben beschouwd, die van Reinwardt den naam
Naja sputatrix heeft ontvangen. Nader onderzoek heeft echter geleerd
dat er geen standvastig onderseheid bestaat. Deze slangen onderscheiden
zieh, wat den lichaamsbouw betreft, door den eigenaar-
digen vorm der voorste ribben, die niet naar beneden zijn om-
gebogen en het beest. in staat stellen den hals schijfyormig uit
') Low, Serawak, 86. — Junghuhn, Java. I . 239, noemt ze oelar bangka, Bleeker,
T. v. N. I . V II, 3. 415, oelar boengka.