
 
        
         
		Ik  moet,  eer  ik  verder  ga,  een  enkel  woord zeggen, ter voor-  
 koming  van  een  mogelijk  misverstand.  De  tegenstelling  tusschen  
 moskeepriesters  en  lagere  priesters,  en  de  naam  van  dessapries-  
 .  ters,  hier,  in  navolging  der  meeste  schrijvers, aan die der laatste  
 soort  gegeven,  moeten  niet  leiden  tot  de  voorstelling,  dat  in  de  
 grootere  plaatsen,  waar  moskeeen  zijn,  die  lagere  priesters  ont-  
 breken.  De  grootere  plaatsen  of  negerien  bestaan  toch  uit  eene  
 verzameling  yan  omtuinde  kampongs;  en  iedere  kampong  heeft  
 bare  langgar  of bidkapel en baar daarin dienstdoenden kaoem, zoo-  
 wel als iedere dessa. Hetzelfde kan men ook zeggen van vele doekoehs  
 of  gehuchten,  die  een paal of verder verwijderd zijn van de moeder-  
 dessa,  waartoe  zij  nogtans  gerekend  worden  te  bebooren. 
 En  dit  brengt  mij  van  zelf  tot  de  langgar ,  waarover  ik  ook  
 nog  een  woord  moet  in  het  midden  brengen.  Het  woord  langgar  
 schijnt  van  Perzischen  oorsprong  te  zijn,  ofscboon  de  oud-  of  
 hoog-Javaanscbe  vorm  sanggar  misschien  tot  twijfelend  vragen  
 aanleiding  kan  geven.  In  iedere  dessa,  in  iedere  kampong  eener  
 negerie,  dient  de  langgar  tevens  tot  bidkapel  en  tot  scbool  voor  
 godsdienstig  onderricht.  Aanzienlijke  Javanen  laten  soms  op  hun  
 erf  een  eigen  langgar  bouwen  en  stellen  daarbij  een  santri  als  
 goeroe  of  leermeester  voor  hunne  kinderen  en  die  bunner bloed-  
 verwanten aan. In groote dessa’s is de langgar soms gebeel of gedeel-  
 telijk  van  hout,  maar  meestal  is  het  een  hut  van  bamboe,  van  
 binnen  niet  booger  dan  zeven  voet,  met  een  laag  afbellend  dak  
 van  atap,  door  ruwe  stijlen  geschraagd.  De  vloer  is  omtreeks  
 drie  voet  boven  den  grond,  en  men  klimt  daarnaar  op  met  een  
 ruwen  trap  of  ladder.  Sommige  langgars  zijn  van  voren  geheel  
 open,  anderen  hebben  een  ingang  met  een  klein  klepluik,  dat  
 open  wordt  gezet  om  eenig  licht  door  te  laten.  De  bödoeg  
 voor  de  aankondiging  der  gebedsuren,  de  pajong  (zonnescberm)  
 door  den  priester  gebruikt  als whij  de  dooden  naar  bet  graf  ver-  
 gezelt,  de  aardenlamp  die  des  avonds aan-een bamboezen ketting  
 uit  de  nok  van  het  dak  afhangt  en  overdag  op  een  voetstuk  
 van  bamboe  wordt  ter  zijde  gezet,  een plankje waarop een aantal  
 bednimelde Koran-fragmenten  liggen,  en  de  vouwlessenaartjes  of  
 kussens  waarop  de  schoolkinderen  die  voor  zieh  leggen,  terwijl 
 zij  naar  ’s  lands  wijs  op  den  grond  zitten,  maken  bet  eenig  
 ameublement  dier  armelijke  gebouwtjes  uit.  Aan den ingang staan  
 padasans  of  waschvaten  voor  de  reiniging  van  gelaat  en banden;  
 want  ook  de  langgar  is  een  gewijde  plaats. 
 In  de  langgar  gaat  de  dessa-  of  kampongpriester  voor  in  de  
 gebeden,  wanneer  eenige  geloovigen  op  de  gezette tijden daartoe  
 opkomen;  hij  geeft  er  ook  aan  de  kinderen  der  dessa-  of  kam-  
 pongbewoners  bet  godsdienstig  onderricht,  dat  zieh  uitstrekt  tot  
 de  voornaamste  leerstukken  van  den  Islam  en  de  vormen van de  
 openbare  godsvereering,  alsmede  bet  werktuigelijk  lezen van den  
 Koran.  Tweemaal  daags  boudt  de  priester school,  telkens  gedu-  
 rende  twee  uren;  de  eerste  schooltijd  begint  met zonsopgang, de  
 tweede  met  zonsondergang.  De  leerlingen  zijn  meerendeeis  jon-  
 gens  van  zeven  tot  negen  jaar;  wanneer  bij  uitzondering  ook  
 meisjes  de  scbool  bezoeken,  plaatsen dezen zieh tegenover  de kna-  
 pen  in  een  afzonderlijke  rij.  In  de  grootere  plaatsen wordt onder  
 den  invloed  der  moskeepriesters van dit onderwijs vlijtiger gebruik  
 gemaakt,  doch  in  afgelegen  dessa’s  komt  er  weinig  van,  daar  
 leermeesters  en  leerlingen  vaak  even  traag  en  onverschillig  zijn.  
 Is  de  priester  tevens  hadji,  dan  is  het  schoolbezoek  drukker  en  
 nemen  soms  ook  jongelieden  van  12  tot  15  jaren  daaraan  deel.  
 Aan  weinigen  valt  bet  voorreebt  te  beurt  om  tot  tammat ngadji,  
 d.  i.  volleerd,  te  worden  verklaard.  Het  schijnt  een  plechtigheid  
 te  zijn  die  eenigermate  met  onze  aanneming  tot  lidmaat  te  vergeh] 
  ken  is,  en  waarbij  dan  ook  de  Mohammedaansche  geloofs-  
 belijdenis:  „er  is  geen  God  dan  Allah  en  Mohammed  is  zijn ge-  
 zant“  wordt uitgesproken. Natuurlijk wordt ook hierbij feest gevierd  
 en  krijgt  de  leermeester  kleine  gesebenken  1). 
 De  dorpspriester  is  gemoeid  met alle gewichtige gebeurtenissen  
 in  het  huiselijk  leven  van  den  Javaan,  de  besnijdenis,  het  tan-  
 denvijlen,  de  huwelijken  zijner  kinderen,  de  begrafenis  zijner  
 afgestorvenen,  zijne  bevordering  tot  een  ambt,  zijne  oogsten, 
 lk   ken  de  plechtigheid  slechts  uit  hetgeen de heer Matthes  daarvan  bij de  Ma-  
 kassarenbericht,  Mak. Wdbk.  304;  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  1.  en Vk.  N.  V.  1.90.  Maar  
 dat  op  Java  iets  dergelijks  bestaat  blijkt  uit  T.  v.  N.  I.  1874.  I.  8 6 .