
 
        
         
		volken,  en  worden  ook  aangetroffen  bij  alle  volken  van  het  
 Maleische  ras.  Vermoedelijk  is  dit  dan  ook  de  bron  waaruit  
 vele  Javaansche  bijgeloovigheden  van  dien  aard  geweld  zijn,  
 b.  v.  dat  wie  door  toovermiddelen  rijk  is  geworden, na zijn dood  
 rondspookt  in  de  gedaante  van  een  witte kat ofhond, djrangkong  
 geheeten,  en  wie  veel  geld  op  woeker heeft geleend, de gedaante  
 aanneemt  van  een  tjinoenoek,  een  boosaardig  beest  van  mij  
 onbekende  soort.  Hiertoe  behoort  ook  wat  vroeger  reeds  over  
 de  vermeende  verwantschap  der  Javanen  met  krokodillen  en  
 tijgers  gezegd  is  *).  Zelfs  bij  zijn  leven  kan  de mensch zieh door  
 toovermiddelen  in  een  dier  veränderen,  b.  v.  in  een  tijger,  die  
 in  dit  geval  matjan  gadoengan  heet,  gelijk  de wetenschap hoe tot  
 die  gedaanteverwisseling  te  geräken,  ngelmoe  gadoengan  geheeten  
 wordt. 
 Intusschen  hebben  op  Java  de  voorstellingen  aangaande  de  
 zielsverhuizing  door  den  invloed  der  Hindoes  eene  eigenaardige  
 kleur  erlangd,  of  liever  zij  zijn,  schoon  metvelerleimisverstand  
 en  inmenging  van  Polynesische  begrippen,  in  de  hoofdzaak  aan  
 Brahmanisme  en  Boeddhisme  ontleend.  Dit  blijkt  vooral  uit  de  
 ascetische  levenswijze,  de  zelfkastijding en dooding des vleesches,  
 die  met  de  beoefening  der  ngelmoe  peling  in  hare  verscbillende  
 vertakkingen  verbonden  is. 
 Bij  de  Hindoes  bestond,  sedert  de  hoogste  oudheid, het geloof  
 dat  het  schadelijke  en  onreine,  al  wat  aan  dood  en  verderfher-  
 innert,  door  de  machten  der  duisternis  werd  voortgebracht  en  
 zooveel  mogelijk  moet  geschuwd  worden.  Hunne  priesters,  de  
 Brahmanen,  brachten  dit  in  verband  met  hunne  voorstelling van  
 den  reinen,  heiligen  Brahma,  en  hunne  begrippen  op.dit  punt  
 werden  gedurig  meer  overspannen.  Al  het zinnelijke en stoffelijke  
 werd  onrein  geacht,  en  men  moest  er  naar  streven  zieh  geheel  
 er  van  te  bevrijden.  Dit  is,.  Wel  is  waar,  in  het  tegenwoordige  
 leven  nooit  volkomen  bereikbaar; maar de edelsfe werd hij geacht,  
 die  het  daarin  het  verst  had  gebracht.  Uit  deze  leer  ontstond  
 een  uiterst  ingewikkeld  stelsel  van  spijs-  en  reinheidswetten, 
 ')   Bl.  230,  v. 
 waardoor  aan  de massa  een  zwaarjuk  werd  opgelegd, terwijl voor  
 hen  die. naar  hooger  heiligheid  streefden,  eene  reeks  van  boete-  
 doeningen en zelfpijningen werd gevorderd,  zoo zwaar dat zij vaak de  
 krachten  der menschelijke natuur schenen te boven te gaan. Daar de  
 mensch  met  zijn  edeler deel, zijne ziel, aan Brahma verwant en het  
 lichaam het onreine aan hem is, moet het streven naar reinheid daarin  
 bestaan, dat de ziel over de behoeften en begeerten des lichaams en de  
 hartstochten  uit  de  begeerten geboren trachte te zegepralen. Slechts  
 door  de  volkomenheid  dier  zegepraal  wordt  zij in staat gesteld tot  
 hären  oorsprong,  tot  Brahma,  weder  te  keeren.  Ofschoon  dit  
 nu  ten  slotte  met  allen  het  geval  moet  zijn,  is  de  weg  daartoe  
 zeer  verschillend  in  lengte,  naarmate  der  käste  waarin  men  
 geboren  is.  Alleen  de  Brahmanen,  de  leden  der  hoogste  käste,  
 die  reeds  bij  hunne  geboorte  op  een  hoogeren  trap  van  reinheid  
 staan,  kunnen  in  dit  leven  door  boetedoening  en  dooding  
 des  vleesches  het  zoover  brengen,  dat  zij  bij  den  dood  
 rechtstreeks  tot  God  gaan.  Voor  alle  anderen  is  eene  wederge-  
 boorte  noodzakelijk.  Een Xatrija  of adellijke  kan in het günstigste  
 geval  als  Brahmaan;  een Waisja,  wier  käste  de  massa  van  het  
 overheerschende  Arische  ras  vormde,  als  Xatrija;  een  Soedra,  
 uit  de  door  de  Ariers  onderworpen  oorspronkelijke  bevolking  
 van  Hindostan  gesproten,  als  Waisja  herboren  worden.  Zij  die  
 in  het  streven  naar  reinheid  te  kort  schieten  en  zieh  aan  het  
 zingenot  overgeven,  worden  na  den  dood  door  de  vreeselijkste  
 hellestraffen  geteisterd,  en  moeten,  naar  het  verschil  der  om-  
 standigheden,  een  kortere  of  längere  reeks  van  wedergeboorten  
 in  de  gestalte  van  dier  of mensch  doorloopen.  Goede  werken  op  
 aarde  geven  wel  is  waar  aanspraak  op  het  tijdelijk  genot  van  
 den  hemel  van  Indra,  maar  b e v r i j d e n  niet van de wedergeboorten,  
 zoolang- de  volkomen  zegepraal  over  het  zinnelijke  en stoffelijke,  
 die  slechts  door  de  ascetische  oefeningen  van  den  Brahmaan  te  
 verwerven  is,  niet  is  behaald. 
 Ofschoon  nu  het Brahmanisme zieh op Java hoofdzakelijk slechts  
 vertoond  heeft  in  den  lateren, onzuiveren vorm van het Siwaisme,  
 kon  daardoor  aan  de  neiging  tot  het  ascetische  leven  geene  
 afbreuk  worden  gedaan,  daar  Siwa  zelf,  bij  zijne  vele  andere