
 
        
         
		waar  men  water  genoeg  van  boven  kan  krijgen  om  daardoor  de  
 losgewerkte  aarde  voor  den  dam  aan  te  spoelen,  daar  op  deze  
 wijze  met  de  minste  moeite  de  sterkste  dämmen  verkregen  worden. 
   Tevens  moet  men zorgen voor  een palajangan  of uitwatering,  
 om bij  een  snel  wassen van het water  of  zoogenaamden bandjir  het  
 overtollige vocht teontlasten. Zulke sitoe’s hebben ook het voordeel,  
 dat  zij  de  kracht  der  zoo  verwoestende  bandjirs  breken,  daar  
 het  naar beneden  snellende w ater, in een ruim bekken opgevangen,  
 zieh  over  de  geheele  oppervlakte  daarvan verspreidt  en die eenige  
 voeten  doet  rijzen  alvorens zijn loop te vervolgen.  Ook de vischteelt  
 op  sawahs  is  voor  den  landbouw  veeleer nuttig dan belemmerend,  
 daar  de  bewerking  van  zulke  velden  naderhand  gemakkelijker  
 is ,  en  de  in  het  water  zieh  ontwikkelende  planten,  die  later  
 worden  ondergeploegd,  gevoegd  bij  het  slib  dat  zieh  nu  ook  in  
 den  tijd  dat  de  akker  als  vijverdient,  uit  hetaangevoerde  water  
 op  den  bodem  afzet,  zijne  vruchtbaarheid bevorderen.  Dezoetwa-  
 tervischteelt heeft voomamelijk  plaats  in de Preanger  en Tjeribon ,  
 en  is  voor körten  tijd ook  ingevoerd in Banjoemas.  Reeds  in  1864  
 waren  in  de  Preanger  ruim 16000  vijvers,  die  op eene opbrengst  
 van  /  400,000  ’sjäars  werden  geschat,  en  sedert  is  dit  aantal  
 nog  steeds  toegenomen').  Welke  visschen vooral  in  de  sitoe’s en  
 op  de  sawah’s  worden  aangekweekt,  is  reeds vroeger  vermeld 2). 
 Wij  komen  thans  tot  de  veeteelt,  die,  daar  de  Javaan  de  on-  
 reine  varkens  verafschuwt  en  van  geiten  en  schapen weinig werk  
 maakt,  zieh  vooral  tot  buffels,  runderen  en  paarden  bepaalt.  
 De  Regeering  geeft  in  hare  verslagen  jaarlijksche  tabellen  van  
 den  staat  des  veestapels,  die  alle  residenten  van  Java  behalve  
 Soerakarta en Jogjakarta, doch van Madoera alleen Pamekassan om-  
 vatten.  Yolgens deze tabellen waren op het einde van 1872 aanwezig  
 2,514,100  buffels,  1,282,400  runderen  en 602,600 paarden. Geiten  
 en  schapen  komen  op  deze  tabellen  niet  voor.  De  kleine  tamme  
 geit  van  Java,  in  Ng.  wedoes,  in  Kr.  mendä  en  in  ’t  Soend.  
 embe  geheeten,  zou  mogelijk  kunnen  afstammen  van  de  wilde  
 geit  van  Sumatra  (Antilope Sumatrensis),  die  echter  op Java  niet 
 '}  Holle  in  «de  vriend  van  den  Jav,  landman» ;  8e  stnkje. 
 2)  Blz.  211  v.,  217  v. 
 voorkomt,  maar  is  waarschijnlijk  door  de  Hindoes  ingevoerd.  
 Men  houdt  ze  in  de  binnenlanden  voor  de  melk  en  het vleesch.  
 De  weinige  schapen,  doorgaans  onder  denzelfden  Javaanschen  
 naam  begrepen  of  ter  onderscheiding’  wedoes  dämbä  genoeind,  
 zijn  vermoedelijk  van  Europeeschen  oorsprong;  hunne  wol  is  
 grof  en  wordt  slechts  voor  het  vullen  van  zadels  en  kussens gehr  
 aikt.  Proeven in  den  laatsten tijd met het aanfokken van merinos-  
 schapen  te  Garoet  genomen,  hebben, door de snelle verbastering,  
 slechts  teleurstelling  opgeleverd. 
 De  buffel  (Bos bubalus)  is  bij  de  Europeanen  algemeen  onder  
 den  Maleischen  naam  karbau  bekend.  In  het  Javaansch  heet  hij  
 kebo,  maar  in  de  hooge  taal  wordt  hij  met  een Sanskriet woord  
 maesa  genoemd.  De  Soendasche  naam  is  moending.  De  buffel  
 van  Java  schijnt  niet  wezenlijk  van  dien  van  Europa,  Noord-  
 Afrika  en  het  vasteland  van  Azie  te  verschiffen,  en  werd waarschijnlijk  
 door  de  Hindoes naar den  Archipel  overgebracht, waar  
 hij  slechts  in  tammen  staat  of  half  verwilderd  voorkomt.  Echter  
 is  hij  in  den  loop  der  eeuwen  eenigszins  van het oorspronkelijke  
 type  afgeweken  en  wordt  thans  door  de  zoölogen  als  „varietas  
 Sondaica“  beschreven.  Yoor  den  Javaan  is  hij  het  nuttigste  en  
 belangrijkste  dier,  de  bestendige  medgezel  van  zijn  arbeid,  bijna  
 zijn  vriend  en  vertrouwde,  en  vooral  de  speelmakker zijner  kin-  
 deren.  Dezen  leven  den ganschen dag met  hem,  klimmen  op  zijn  
 rü g ,  voeren  hem  naar  de  weide  of  tot  den  arbeid,  plassen  met  
 hem  in  de  rivier,  pidjitten  zijn  nek  en  schouders  om  zijn  huid  
 lenig  te  houden  en  de  veerkracht  zijner  spieren  weder  op  te  
 wekken,  en  voeren  hem  tegen  het  vallen  van  den  avond  al  
 zingende  naar  den  stal  of zoogenaamde  kraal, achter de ouderffjke  
 woning  opgericht.  Hij  dient den Javaan als trekdier voor den ploeg  
 en  voor  de  pedati  of  vrachtkar,  en  maakt  als zoodanig aanspraak  
 op  voorkeur  boven  den  os,  ömdat  hij  wel  is  waar  log  en  lang-  
 zaam  in  zijne  bewegingen  i s ,  maar  groote  kracht  bezit  en  zelfs  
 op  moeilijke  en  modderige  gronden  goed  kan  voortkomen.  Yoor  
 ’t overige  zijn  de  buffels  bij  de  Javanen  het  gewone  slachtvee;  
 maar  de  massa  der  bevolking  eet  geen  vleesch  dan  bij  feesten  
 en  plechtigheden,  waarbij  het  slachten  van  een  buffel  reeds