
 
        
         
		verleiden,  om  de  garöbeg  poewäsä  zooals  de  Javanen,  de  laba-  
 ran  pitrah  zooals  de  Soendaneezen  dit  feest  der  ontnucbtering  
 noemen,  voor  het  nieuwjaarsfeest  der  moslemen  te houden. Wanneer  
 de  zon  herrezen  is,  vereenigt  men  zieh  reeds  vroeg  tot  
 een  gebed,  dat,  even  als  het  vrijdaggebed,  door  eene  predika-  
 tie  wordt  voorafgegaan,  en  gelijk  bij  ons  velen  die  zieh  anders  
 weinig  om  den  openbaren  godsdienst  bekreunen,  toch  niet licht  
 de  oudejaarsavondpreek  verzuimen,  ziet  men  ook  op  Java  bij  
 die  gelegenheid  velen  naar  de  moskee  snellen  die  haar  anders  
 zelden  betreden.  De  feestviering  wordt  dagen  achtereen,  tot om-  
 streeks  het  midden  der  maand,  voortgezet;  maar  nauwgezette  
 Javanen  keeren,  als  de  eerste  dag  der  tiende  maand,  sawal  
 van  ’t  Arabische  sjawwäl,  voorbij  is,  tot  de  vasten  terug  en  
 volharden  daarin  tot  den  zevenden,  uitgaande  van  het denkbeeid  
 dat  36  dagen  des  jaars,  d.i.  een  van  de  tien,  als  vastendagen  
 den  Heere  toekomen  en  aan  dooding  des  vleesches  moeten  ge-  
 wijd  worden.  Men  noemt  deze  zes  dagen  de  kaloewihhanne  
 ramelan,  de  toegift  van  ramelan.  Met  den  achtsten  van  sawal  
 wordt  echter  de  vasten  voor  goed  gesloten,  en  nu  wordt  het  
 voor  hen  die  ze  zoolang  hebben  voortgezet,  eerst  recht  ernst  
 met  de  feestviering,  waarbjj  gamelan,  wajangs  en  taledeks  niet  
 mögen  ontbreken.  De bijzondere  wijze  van  viering  van  het  ont-  
 nuchteringsfeest  in  de Vorstenlanden  beschrijf ik elders.  Ofschoon  
 dit  feest  het  k l e i n e   genoemd  wordt,  is  de  viering  op  Java  
 drukker  en  woeliger  dan  die  van  het  groote,  waarvan  trouwens  
 Mekka  het  hoofdtooneel  is. 
 Gelijk  toch  het  kleine  feest  in  verband  staat  met  de  vasten,  
 staat  het  groote  feest,  de  garebeg  besar  of  labaran  hadji,  in  de  
 nauwste  betrekking  tot  de  bedevaart  naar  de  Ka’bah,  het  ge-  
 meenschappelijk  heiligdom  aller  moslemen  te  Mekka.  Het  Mek-  
 kaansche  feest  met  zijne  veelvuldige,  grootendeels zonderlinge en  
 thans  niet  meer  begrepen  plecktigheden,  zijne  omgangen  om den  
 tempel,  zjjne  religieuse  wandelingen,,  zijne  bezoeken  van  ver-  
 schillende  heilige  plaatsen,  zijne  eindelooze  in  staande  houding  
 aan  te  hooren  preek,  zijne  steenigingen  van  den  duivel,  zijne  
 offers  en  offer malen,  yalt  in  de  maand  dzoe’l-hidjdja, de twaalfde 
 des  jaars, die  de Javanen  öf  bij  verbastering  doelkidjah,  i>f,  om  
 haar  bijzonder  gewicht  voor  het  godsdienstig  leven,  de  groote  
 maand,  sasi  bösar *),  noemen.  De  maand  dzoe’l-qa’d a ,  of,  naar  
 Javaansche  uitspraak  doelkangidah,  die  de  beide  feestmaanden  
 vaneen  scheidt,  wordt  daarom  door  de  Javanen  veelal  selä,  d.i.  
 tusschentijd,  geheeten. 
 De  geoote  dag  van  het  Mekkaansche  feest,  tot  welks  viering  
 jaarljjks  uit  alle  landen  waar  de  Islam  beleden  wordt,  vele dui-  
 zenden  naar  de  heilige  stad  stroomen,  is  de  tiende,  de  dag  van  
 het  offer.  Gelijk  de  plechtigheden  van  dit  feest  in  het algemeen  
 met  het  leven  van  den  aartsvader  Abraham  (Ibrahim)  en  van den  
 zoon  der  belofte ,  die  volgens  de  moslemen  niet  Izaäk, maar  zijn  
 broeder  Ismael  is,  in  verband  worden  gebracht,  zoo  wordt  ook  
 het  offer  beschouwd  als  eene  herdenking  van  Abrahams  bereid-  
 willigheid  om  zelfs  zjjn  geliefden  zoon  Gode  ten offer te  brengen.  
 De  bedevaartgangers  slachten  op  dien  dag  te  Akaba  een kameel  
 of  schaap  en  houden  daarvan  een  ofifermaal  2).  Maar  te  gelijker  
 tijd  worden  ook  in  alle  gewesten  waar  de  Islam  beleden  wordt,  
 offerdieren  geslacht  en  gegeten;  daarin  en  in eene godsdienst-  
 oefening  met  gebed  en  preek  bestaat  voornamelijk de deelneming  
 aan  het  feest  voor  allen  die  niet  mede  ter  bedevaart  zijn  opge-  
 gaan.  Yoor  het  overige  gaan  daarmede  vreugdebedrijven  en  ce-  
 remonien  gepaard,  die  op  Java  aan  die  der  andere  garebegs  ge-  
 lijk  zijn. 
 Ook  het  offerfeest  wordt, bij  wijze  van voorbereiding, door een  
 vasten  voorafgegaan,  die  echter  slechts  .twee  dagen  duurt  en  
 slechts  wordt  in  acht  genomen  door  hen  die op bijzondere vroom-  
 heid  aanspraak  maken.  Deze' vasten  behoort  trouwens  tot  de  
 vrij willige,  evenals  die  der  ’asjoera  en die van  de  maand  sawal,  
 evenals  de  door sommigen in  acht  genomen wekelijksche vasten op  
 maandag en donderdagen de maandelijksche op de zoogenaamde wit-  
 tedagen, d. i.  op den 13d?n,  14deu en I5den der maand, wanneer, daar  
 de  Mohammedaansche  maand  steeds  met  den maansomloop  over- 
 ‘)  Zonderling  is  het  dat  het  woord  besar,  zoo  gewoon  in  het  Maleisch,  in  het  
 Javaansch  alleen  in  den  naam  van  deze  maand  en  het  daarin  vallend  feest  gebrnikt  
 wordt. 
 2)  Vgl.  boven  bl.  323.