
 
        
         
		vorsten  en  hunne  dienaren,  de  rechtspraak,  de  administratie  
 en  de  belastingen  gedeeltelijke  overeenstemming met  de  ahhkam  
 soltanijat  wordt  aangetroffen.  Zulke  punten van overeenkomst  be-  
 staan  tusschen  de  instellingen  van  alle  eenigermate  geordende  
 staten.  Maar  op  Java  zijn  de  vorsten  en  hunne  staatsdienaren  
 en  vazallen,  bet  bestuur  der  gewesten,  de  adel,  de rechtbanken  
 en  de  rijksinkomsten  in  de  hoofdzaken  gebleven  wat  zij  waren,  
 voördat  het  eiland  tot  den  nieuwen  gödsdienst  bekeerd  werd,  al  
 is  het  ook  dat  de  Islam  niet  geheel  zonder  invloed  op dat alles  
 is  gebleven.  Het  onderscheid  tusschen  de  Javaansche  instellingen  
 en die van  d e n   Mohammedaanschen  staat loopt welis.waar in  
 sommige  opzichten weinig,  maar daarentegen in andere des te meer  
 in het  oog.  De Mohammedaansche vorsten  van  Java gelijken  veel  
 op  sultans  en  worden  gedeeltelijk  zelfs  zoo  genoemd;  hunne  
 rijksbestierders  hebben  bijna  geheel  de  attributen  van  een groot-  
 vizier,  schoon  die  titel  voor  hen  niet  gebruikelijk is ; de regenten  
 hebben  reeds  veel  minder  van  de  wali’s  of  gouvemeurs  der  gewesten  
 ’),  zooals  Mawerdi  die  beschrijft;  de  Javaansche  adel  
 heeft  in  zijn  oorsprong  niets  uitstaande  met  de  afstamming  van  
 den  profeet,  die naar  Mohammedaansche begrippen de eenige brief  
 van  adeldom  i s ;  de  staatsinkomsten  bieden,  of liever boden, met  
 die  van  het  khalifaat  eenige  punten  van overeenkomst aan, maar  
 verschilden  daarvan  in andere  opzichten geheel,  en de rechtspraak  
 is  op  Java  zoo  gansch  verschillend  van die der  Arabische  qadhi’s,  
 dat  het  scherpziendst oog moeilijk  eenige gelijkenis kan bespeuren. 
 De  meeste  punten  hier  aangeroerd  behooren  of  tot  degeschie-  
 denis ,  en  zullen  dus  in  het derde  boek behandeld worden, öf zijn  
 alleennog  van  gewicht voor  de  Yorstenlanden,  en  zullen  dus  in  
 het  tweede  deel  van  dit  werk  ter  sprake  komen.  Men  kan  toch  
 gemakkelijk  nagaan,  dat  in  de  gewesten  rechtstreeks  aan  het  
 Nederlandsch  gezag  onderworpen,  de  oude  Javaansche  instellingen, 
   al  zijn  niet  alle  sporen  daarvan  geweken,  veelal  verdron- 
 *)  Het  Jav.  w a l i ,   gewone  benaming  dereerste  verkondigers  van den Islam  op Java,  
 is  niet  hetArab.  w a l i ,   landvoogd,  maar  hetArab.  w a l i ,  vriend,  bloedvriend,  en met  
 bijvoeging  van  Allah  (dat  echter  ook  kan  weggelaten  worden)  vriend  Gods,  heilige.  
 Prof.  Roorda heeft  in  zijn Jav. Hwdbk. op het voorbeeld  van Prof. Keyzer,  Mawerdi, Inl.  
 XXVI,  die  beide  woorden  met  elkander  verward. 
 gen  of  aanmerkelijk  gewijzigd  zijn.  Maar  de  rechtspraak  voor  
 inlanders  heeft nog veel van  haar  vroeger  karakter  behouden,  en  
 biedt  ons  dus  de  beste  gelegenheid  om  in  nog  bestaande  instellingen  
 het  verschil  tusschen  het  publiek  en  administratief  recht  
 van  d e n   Mohammedaanschen  staat  en  dat  van  het  Mohammedaansche  
 Java  op  te  helderen. 
 In  den  Mohammedaanschen staat  kende men  geene  rechterlijke  
 collegien;  de  rechtspraak  was  opgedragen  aan  alleen  rechtspre-  
 kende  rechters,  qadhi’s  geheeten.  Deze qadhi’s  werden  door  den  
 souverein  of  zijn plaatsvervanger  benoemd,  om  in  eenige  stad  of  
 gewest  recht  te spreken  in  alle civiele  en  strafzaken,  zonder  dat  
 daarbij  aan  eenige  onderscheiding  tusschen wereldlijke  en  kerke-  
 lijke  zaken  gedacht  werd.  Zij moesten met de  beginselen  van den  
 Islam  en  de uitspraken der  gezaghebbende  rechtsgeleerdenbekend  
 zijn;  maar  volgden  overigens  in  hunne  beslissingen  de  inspraken  
 van  hun  verstand  en  geweten,  zonder  aan  eenige  bijzondere  
 voorschriften  of  geschreven  wetten  gebonden  te.  zijn.  Van  de  
 uitspraken  der  qadhi’s  was  geen  hooger  beroep,  behalve  in  den  
 vorm  eener  klacht  bij  zekere  hooge  ambtenaren,  die  met  het  
 toezicht  op  knevelarijen  en  afpersingen  van  mindere  beambten  
 belast  waren. 
 Op  Java  daarentegen,  —  en in  de  overige  Mohammedaansche  
 staten  van  den  Indischen  Archipel  vindt  men  in  het  algemeen  
 denzelfden  toestand,  —  heeft  men,  althans  voor  belangrijke  
 zaken,  overal  rechtbanken  of  gerechtshoven,  die  in  geestelijke  
 en  wereldlijke  onderscheiden  zijn.  De  geestelijke worden  gevormd  
 door  de  priesters  der  moskeeen,  die  rechtspreken  volgens  hunne  
 vaak  zeer  gebrekkige  kennis  van  de hoekoem allah,  ook  sarengat  
 of  sarat  (Arab. sjari’ah of  sjar’)  geheeten,  d .i.  van het  goddelijke  
 recht  vervat  in  koran  en  sonnah,  en  wel  in  zuiver  kerkelijke  
 zaken,  waaronder  alle  geschillen  omtrent  huwelijks-  en  erfrecht  
 begrepen  worden.  Die  geestelijke  rechtbanken  heeten  in  de Vor-  
 stenlanden  op  Java  soerambi,  en  hadden  vroeger  ook  nog  eene  
 rechtspraak  in  zaken  van  moord  en  verwonding  waarop  volgens  
 het recht van  den  Islam  de q i s ä s   of wedervergelding  mocht worden  
 toegepast,  indien  de  bloedverwanten  een  bloedige  bestraffing