
 
        
         
		Geen  wajang-  of topcng-vertooning is voor den Javaan denkbaar  
 zonder  begeleidende muzijk;  maar  ook  bij menige andere, bij  elke  
 feestelijke  gelegenbeid,  vervult  de  gamelan  eene  rol.  Wg moeten  
 onze  beschrijving  der  muziek  aanvangen  met  de  verklaring  van  
 dit  reeds meermalen  gebruikte  woord,  waarvoor  men  in  Krämä  
 g o n g s ä   bezigt.  Door  gamelan  verstaat  men  een  stel  bij  elkander  
 behoorende  instrumenten;  voor  iedere  bijzondere  gelegenbeid  
 wordt  een,  deels  naar  een  andere toonschaal geregeld of gestemd,  
 deels uit andere instrumenten bestaand stel gevorderd;  en  naar iede-  
 re  wijziging  van  toonschaal  of  sameD Stelling  draagt  de  gamelan  
 een  verschillenden  naam.  Yan  wezenlijk  belang  voor  de  kennis  
 der  Javaansche  muziek  zijn  vooral  die  namen  die  op  verschil  
 van  toonaard  wijzen,  waaronder  ik  versta  dat  verschillende  
 karakter,  dat  van  het  gebruik  eener  verschillende  toonschaal  af-  
 hankelijk  is.  Het  eenige  wat  in  de  tegenw oordige  Europeesche  
 muziek  daarvan  eenig  denkbeeid  kan  geven,  is  het  verschil tus-  
 schen  de  toonschaal  met  groote• en  met  kleine  te rts ;  maar  het  
 is  bekend  dat  zoowel  in  de  oude  Schotsche  en  Iersche  muziek,  
 als  in  die  van verschillende  Oostersche  volken  andere toonschalen  
 voorkomen,  dat  wil  zeggen,  dat  wat  wij  een  oetaaf  noemen,  in  
 een  grooter  of  kleiner  aantal  noten,  dus  met  kleiner  of  grooter  
 intervallen,  verdeeld  is.  Eerust  ook  de  onderscheiding  van  vijf  
 toonsoorten  (nomoi)  in  de  muziek  der  oude  Grieken  niet wellicht  
 voornamelijk  op  het  gebruik  van  verschillende  toonschalen?  Aan  
 de Phrygische toonsoort kenden zij een hoog ernstig, aan deLydische  
 een  weemoedig,  aan  de  Ionische  een krijgshaftig, aan de Dorische  
 een  weelderig,  aan  de  Aeolische  een  eenvoudig  karakter  to e ;  
 even  als.  ook  bij  ons de  kleine-terts-schaal  zieh  door iets treurigs,  
 iets  melancholisch  van  de  groote-terts-schaal  onderscheidt. 
 D e , Javaansche  muziek  kent  voornamelijk  twee  door  verschil  
 der  toons-intervallen  onderscheiden  toonsoorten,  die  salendro  en  
 pelog  genoemd  worden.  Daar  de  Javaansche  instrumenten  dik-  
 wijls  door  de  gebrekkige  kunst  des  vervaardigers  of  door  ouder-  
 dom  en  slijting  siecht  gestemd  zijn,  heeft  het  onderzoek  der  
 toonschalen  niet  altijd  dezelfde  uitkomst  opgeleverd,  en  de  heer  
 Wilkens  heeft  zelfs  zijne  overtuiging  uitgesproken,  dat  een 
 verschil  van  een  kwart  toon  voor  den  Javaan  geen  wanklank  
 te  weeg  brengt  ,  —  eene  uitspraak  die  echter  in  hare  alge-  
 meenbeid  waarschijnlijk  te  ver  gaat,  daar  men  ook  onder  de  
 Javanen  wel  personen  met  meer  geoefend  oor  zal  aantreffen.  
 Zoover  ik  kan  nagaan  kan  men  zieh  van  het  salendro-octaaf  de  
 beste  voorstelling  vormen  door,  beginnende  met  fis,  alleen  de  
 zwarte  toetsen  van  een  piano  aan  te  slaan.  Men  verkrijgt  dus  
 de  schaal  fis,  gis,  ais,  cis,  dis,  fis,  waarvan  de  intervallen  
 1 >  1»  14 i  1,  11  bedragen.  De . Javaansche  namen  dezer  noten  
 zijn:  barang,  goeloe,  tengah,  lima,  nem,  barang.  Het  pelog-  
 octaaf  heeft  twee  noten  meer,  die  manis  en  pelog  heeten;  de  
 volgorde  i s :  barang,  manis,  goeloe,  tengah,  pelög ,  lima, nem,  
 barang.  Omtrent  de  intervallen  dezer  toonsoort  verschillen  de  
 opgaven  zoozeer,  dat  ik  mij  aan  geene  bepaling  durf wagen;  
 misschien  zelfs  is  ons  notenschrift  niet  geschikt  om  ze  nauw-  
 keurig  uit  te  drukken.  In  het  salendro-octaaf  zijn,  volgens  de  
 Javanen,  de  noten  renggang,  d.  i.  wijd  u i t  e e n ,   in  het  pelog-  
 octaaf  deket,  d.i.  d i c h t   b i j ee n  geplaatst. 
 Het  verschil  tusschen  de  toonsoorten  bestaat  echter  niet  enkel  
 in  de  toonschaal,  maar  deels  ook  in  het  timbre  der  instrumenten. 
   De  Javanen  vergelijken  soms  den  klank  der  salendro-instru-  
 menten  met  dien  van  glas,  dien  der  pelog-instrumenten  met  
 dien  van  metaal.  Zij  noemen  den  eersten  helder,  den  tweeden  
 troebel  of  dof.  In  het  algemeen  beweren  zij  dat  de  toonsoort  
 salendro  iets  mannelijks,  de  toonsoort  pelog  iets  teeders  heeft. 
 Men  kan  bij  deze  hoofdsoorten  nog  eene  derde  voegen,  die  
 men  miring  of  laras  miring,  d.  i.  de  overhellende  toonsoort,  
 noemt.  Het  miring-octaaf,  zegt  men,  berust  op  hetpelog-octaaf,  
 maar  slaat  de  noten  tengah  en  nem  over;  de  toonaard,  beweert  
 de  Javaan,  heit  zoowel  naar  de  salendro  als  naar  de  pelog. 
 Men  zal  hebben  opgemerkt,  dat  deze  drieerlei  toonsoorten hun  
 naam  hebben  gegeven  aan  de gamelan salendro, gamelan  pelog en  
 gamelan  miring  of  laras  miring,  waarvan,  zooals  vroeger  werd  
 opgemerkt,  de  eerste  bij  de  wajang-poerwä,  de  tweede  bij  de 
 *)  Sewäkä,  Voorber,  XII.