
 
        
         
		omdat daarin vele spören van oorspronkelijk Javaansche instellingen  
 bewaard  zijn,  ik  bedoel  de  ebensten  ten  behoeve  der politie. Het  
 is  reeds  weinig  in  den  geest  der  Europeesche  instellingen,  dat  
 nergens  buiten  de  boofdsteden  een  vast  corps  politiedienaren  
 wordt  aangetroffen,  maar  de  handbaving  der  openbare  veiligheid  
 aan  de  bewoners  der  dessa’s  en  kampongs  zelven  wordt  toever-  
 trouwd.  Yreemdelingen  hebben  het  stelsel  om  zijne  eenvoudig-  
 heid,  zijne  geschiktheid  voor  het  land  en  zijne  uitnemende  
 resultaten  hoogelijk  geprezen  ’);  maar  in  de  laatste  jaren  zijn  
 zoo  vele  klachten  over  de  onveiligheid  in  sommige  streken  van  
 Java  vernomen,  dat  men  dien  lof  niet  onvoorwaardelijk  dürft  
 beamen.  De  groote  fout  schijnt,  dat  de Javaansche dorpswachter,  
 waar  scherp  toezicht  ontbreekt,  dikwijls  bever  de  oogen  sluit  
 voor  hetgeen  door  zijn  dorpsgenoot  wordt misdreven.  Doch  het  
 is  thans  mijne  taak  te  beschrijven,  niet  te  beoordeelen. 
 De  wachtdiensten  zjjn  onbezoldigde  diensten,  waarvoor  alle  
 daartoe  geschikte  ingezetenen  bij  beurten  door  het  dessahoofd  
 worden  opgeroepen;  het  staat  echter  tegenwoordig  aan  de dienst-  
 pliehtigen  vrij,  de  taak  met  onderling  goedvinden  op*te  dragen  
 aan  vaste  personen,  door  hen  zelven  bezoldigd.  De  diensten  be-  
 staan  deels  in  nachtelijke  ronden,  deels  in  het  bezetten  der  
 wachthuizen,  die  onder  den  naam  van  gerdoe  (verbasterd  van  
 garde  of  ’t  Portugeesche  guarda)  bekend  zijn.  Overal  längs  de  
 wegen  en  paden  en  op  de  hoeken  der  dessa’s  zijn  lijnen  van  
 gerdoe’s  geplaatst,  waarin  drie  wachters,  zoowel  bij  dag  als  bij  
 nacht,  gedurende  twaalf  uren  de  wacht  houden.  De  onderlinge  
 afstand  dier  gerdoe’s  is  zoo  geregeld,  dat  zij  over  alle  bewoonde  
 gedeelten  des  eilands  met  elkander  in  gemeenschap  st aan.  In de  
 grootere plaatsen zijn zij soms van steen gebouwd, met pannen daken,  
 doch  gewoonlijk  zijn  zij  slechts  uit hout of bamboe opgetrokken en  
 met  atap  gedekt.  Van voren zijn zij  geheel en van eene hoogte vän  
 omstreeks  drie  voet  boven den grond tot aan het dak zjjn zij aan alle  
 zijden  open,  en  uit  het  middelpunt  van  het  dak hangt een groote  
 houten  cybnder  af,  uit  een  uitgehold  stuk  van  een  boomstam  
 bestaande,  en  die,  als men  er  met  een  stuk gespleten bamboe pp 
 slaat,  een  eigenaardig  geluid  geeft,  dat  men  gemakkelijk  van  
 alle  andere  geluiden  onderscheiden  kan  en  dat  in  den  nacht  tot  
 op  grooten  afstand gehoord  wordt.  Door  verschillende vastgestelde  
 Signalen,  op  dat  werktuig  gegeven,  wordt  het  bericht  van  een  
 brand,  roof,  moord  of  amok  onmiddellijk  verbreid  en  overgebracht  
 naar  de  meest  naburige  wachthuizen,  die  het  gegeven  
 alarm  op  dezelfde  wijze  herhalen.  Dikwijls  ziet  men  des  nachts  
 in  deze  gerdoe’s  vuren  branden,  door  de  wachters  ontstoken  
 niet  om  de  koude,  maar  om  zieh  de  muskieten  van  het  lijf  te  
 houden.  De  wapenen  waarmede  deze  Javaansche  politiedienaars  
 zijn  toegerust,  zijn  ten  deele  zeer  eigenaardig  en  stellig  van  
 inlandschen  oorsprong.  Het  merkwaardigste  is  wel  de  tjanggah,  
 een  groote  houten  vork  met  twee  tanden,  'die  om  den  h als,  de  
 middel  of  een  arm  of  been  van  een  vluchteling  geslagen,  doör  
 de  weerhaken  die  er  aan  bevestigd  zijn,  hem  tot  stilstand  
 dwingt. 
 Wij  moeten  thans  een  blik  werpen  op  het  onderscheid  van  
 stand  bij  de  personen  die  de  dessa  bewonen.  Adellijke  personen  
 moet  men  in  den  regel  hier  niet  zoeken.  Alleen  in  Bantam  
 hebben  zieh,  bij  de  geheele  oplossing  van  het  rijk,  de  adellijke  
 grondbezitters,  die  het  hun  vroeger  ambtshalve toegewezen land,  
 ten  gevolge  der  onkunde  of  oogluiking  van  het  nieuwe  bestuur,  
 voor  hun  in  eigendom  toekomend  wisten  te  doen  doorgaan,  zieh  
 te  midden  der  bevolking  in  de  dessa’s  nedergezet,  zoodat  men  
 daar  bij  uitzondering  wel  eens  dorpshoofden  met  adelljjke  titels  
 aantreft  ’).  Maar  schoon  dit  elders  het  geval  niet  is,  heeft  zieh  
 toch  in  den  loop  der  tijden  in  de  meeste  dessa’s  eene  soort  van  
 aristokratie  gevormd,  en  wordt  er  nergens  die  idyllische  gehjk-  
 heid  gevonden  waarvan  sommigen  droomen.  Schier  iedere  dessa  
 heeft  hare  prijaji’s,  hare  door  fortuin  en  aanzien  bevoorrechte  
 familien,  uit welke  gewoonlijk  het  dorpshoofd gekozen wordt, die  
 veelal  in  de  gemeentevelden  een  grooter  aandeel  ontvangen,  en  
 die  dikwijls  ook  door  hunne  medeburgers  te hoog worden gesteld,  
 dan  dat  zij  hen  in  den  last  der  heerediensten  zouden  doen