
 
        
         
		Javaan,  uit  eerbied  voor  zijne  meerdere  kennis  en  ervaring,  de  
 heerediensten  in  zijne  plaats  verricht  en  zelfs  zijne  sawah’s  voor  
 hem  bewerkt.  Gewoonlijk  echter  vestigen  zieh  de  hadji’s  niet op  
 eene  bepaalde  plaats,  maar  reizen  zij  .van  dessa  tot  dessa,  het  
 drijven  van  handel  met  allerlei  vrome  verrichtingen  verbindende.  
 Zij  genezen  zieken  door  tooverkunsten  en  sympathetische  midde-  
 len,  verkoopen  djimats  (verbastering  van  ’t  Arabische  ’azimah),  
 meestal  in  met  Koranspreuken  beschreven  briefjes  bestaande  en  
 als  talismans  tegen  ongelukken  gedragen,  bidden  voor  kranken  
 en  afgestorvenen,  en  persen  door  de  belofte  van  voorbidding  
 niet  zelden  de  arme  bevolking  kleine  geschenken  af.  Dat  zij  
 zieh  ook  een  aandeel  in  de  djakat  hebben  weten  te  verzekeren,  
 bleek  ons  reeds  vroeger.  Het  is  op  zieh  zelf  reeds  een  groot  
 bezwaar  tegen  de  vermenigvuldiging  der hadji’s , dat  zij  ten koste  
 der  bevolking  leven. 
 Erger  nog  is  het  dat  de  hadji’s  niet  ten  onrechte  als  het  ge-  
 vaarlijkst  element  in  de  inlandsche  maatschappij  en  de  groot-  
 ste  vijanden  van  het  Nederlandsch  gezag  besehouwd  worden.  
 Men  meent  dat  er  onder  hen  geheime  vereenigingen  bestaan,  
 dat  zij  vaak  tot  den  heiligen  krijg  tegen  de  ongeloovigen  
 aansporen;  men  meent  hunne  hand  te  erkennen  in  de  mees-  
 te  onlusten  en  volksbewegingen.  Omtrent  de  politiek  die  het  
 Nederlandsch  Gouvernement  met  betrekking  tot  deze  gevaar-  
 lijke  lieden  behoort  te  volgen,  bestaan  zeer  uiteenloopende  
 meeningen.  Aan  de  eene  zij de  worden  op  hoogen  toon  strenge,  
 zelfs  preventieve  maatregelen  gevorderd;  aan  den  anderen  kant  
 hoopt  men,  dat  bij  de  toepassing  van  liberale  beginselen het toe-  
 nemend  aantal  der  hadji’s  allengs  hun  prestige  verminderen  zal.  
 Dit  laatste  schijnt  mij  eene  illusie.  De  groote  afstand  van  Java  
 tot  Mekka  en  de  armoede  der  Javaansche  bevolking  zullen altijd  
 blijven  verhinderen,  dat  de  bedevaart  algemeen  wordt; haar vol-  
 bracht  te  hebben  zal  daar  steeds  een  middel  blijven  om zieh van  
 den  gropten  hoop  te  onderscheiden.  Ware  echter  werkelijk  ver-  
 mindering  van  den  invloed  der  hadji’s  door  groote  vermeerde-  
 ring  van [hun  aantal  te  verkrijgen,  dan  nog  zou  zij  door die ver-  
 meerdering  te  duur  worden  gekocht.  Want  "niet  in  de  hadji’s  
 zelven,  maar  in  den  geest  en  de  beginselen  van  den  Islam, 
 waarvan  zjj  thans  de  voornaamste  dragers  zijn,  ligt  het  gevaar.  
 Wij  zouden er  niets  bij  winnen,  wanneer,  terwijl  zij  hunne voor-  
 rechten  verloren,  te  gelijk  die  geest meer  overal  doordrong,  die  
 beginselen  zieh  onder  alle  Massen  verbreidden.  En  dat  zou  toch  
 van  een  sterk  toenemend  verkeer  met  Mekka  ongetwijfeld  het  
 waarschijnlijkst  gevolg  zijn. 
 Aan  den  anderen  kant  zou  het  een  verloochening  der  echt  
 Nederlandsche  beginselen  van  verdraagzaamheid,  der  door  de  
 Grondwet  en  het  Eegeeringsreglement  aan  Nederlandsch  Indie  
 ge waarborgde godsdienstvrijheid wezen, indien men aan de bedevaart  
 zwarigheden  in  den  weg  legde,  die  verder  gaan  dan  de  orde  en  
 veiligheid  der  maatschappij  vorderen,  en  die  aan  de  voorschrif-  
 ten  van  den  Islam  geweld  zouden  aandoen.  Een  streng  toezicht  
 en  een  ijverig  streven  om  het  hart  der  bevolking  te  winnen ,  
 ziedaar  al  wat  er  overblijft.  De  hadji’s  zullen  steeds  eene  bron  
 van  bekommering,  eene  bedreiging  van  ons  gezag  blijven,  zoolang  
 zieh  het  Nederlandsche  Gouvernement  geen  tröon  heeft  op-  
 gericht  in  de  harten  der  Javanen.  Kan  het  eenmaal  op  de liefde  
 der  bevolking  rekenen,  dan  heeft  het  de  hadji’s  niet  meer  te  
 vreezen. 
 YIERDE  HOOFDSTUK. 
 Talen  en  Literatuur, 
 Yoor  omstreeks  dertig  jaren  gaf  de  Engelsche  staatsmatt  
 Benjamin Disraeli,  onder  den  titel  „Sibyl  or  the  two  nations“,  
 een  roman  in  het  licht,  waarin  hij  trachtte  een  denkbeeid  te  
 geven  van  de  diepe  klove  die  in  Engeland  den  adel  van  de  
 volksmassa  scheidt.  Die  titel  „de  twee  natien“  was,  geloof  ik,  
 m e t . opzet  gekozen,  omdat  inderdaad  een  verschil  van  nationa