
 
        
         
		eer  rekenen,  dat  een  regent  zijne  dochter  of zelfs  zijne  vrouw  
 (van  welke  laatste  hij  zieh  dan  scheidt)  in  zijn  harem  wil  opne-  
 men.  De  goendiks  worden  schier  geheel  als  slavinnen  behandeld;  
 yan  alle  Javaansche  vrouwen  zijn  zij  alleen  opgesloten,  terwijl  
 de  overige,  in  strijd  met  de  gewoonten  der  meeste  Mohamme-  
 daansche  landen,  zieh  eyen  vrij  bewegen  en  oyeral  vertoonen  
 als  de  yrouwen  in  Europa.  De  goendiks  bewonen  het  achterge-  
 bouw  van  den  dalem,  waar  zij  ieder  een  afzonderlijk  vertrek  
 hebben,  doorgaans  zonder  eenige  weelde  ingericht.  Dagelijks  
 ontvangen  zij  hare  portie  spijzen,  in  ongekpokte  rijst, gedroogde  
 yisch  of  vleeseh,  Spaansche  peper  en  groenten  bestaande,  en  
 moeten  die  zelve  bereiden.  Yerder  verrichten  zij  verschillenden  
 vrouwelijken  arbeid  en munten  vooral  dikwijls  uit  in  het  batik-  
 ken  van  kleedjes, eene  bewerking die wij elders beschrijven zullen.  
 Doorgaans  hebben  zij  veel  te  lijden  van  de  echte  yrouwen harer  
 meesters,  die  een  zeker. gezag  over  haar  oefenen  en  haar  niet  
 ongaame  doen  gevoelen  dat  zij  hare  meerderen  zijn.  Sommige  
 begunstigde  goendiks,  die  door  hare meesters  op  een  afgezonder-  
 de  plaats,  soms in een afgelegen oord, onderhouden worden, hebben  
 een  veel  dragelijker  lot  ’). 
 Ongetwijfeld  is  ook  het  nemen  van  bjjzitten  een  oud  gebruik  
 van  den Javaanschen adel; hetis een der middelen waardoor die  al-  
 lengs  de  zuiverheid  van  zijn  Hindoebloed  verloren had. Maar het  
 kastenwezen  heeft  op  Java  veel  te  diepe wortelen geschoten, dan  
 dat  het  zieh  ook  hier  zou  verloochenen.  De  kinderen  door  de  
 Javaansche  vorsten  en  hoofden  bij  goendiks  verwekt,  staan  niet  
 gelijk  met  die  der  echte  vrouwen;  zij  verschillen  van  hen  in  
 titels  en  rechten,  zijn  van  de  opvolging  in  hooge  ambten  en  
 waardigheden  veelal  uitgesloten,  en  vormen  eene mindere  klasse  
 van  den  adel.  Ten  opzichte  der  goendiks  zien wij  dus  weder  
 een  gebruiksrecht  gelden,  dat  met  het Mohammedaansche  recht  
 niet  strookt.  Zij  zijn  geen  slavinnen  in  den waren zin  des woords;  
 want  zij  zijn  noch  buitgemaakt,  noch  voor  geld  gekocht,  noch  
 in  slavernij  geboren,  en  hare  kinderen  missen  de  gelijkheidmet 
 *)  De Wilde,  Preanger  Regentsch.  157;  Greiner  in  T.  v.  N.  I .  1872.  I I .  189. 
 de  kinderen  der  wettige  vrouwen,  die  het  Mohammedaansche  
 recht  aan  de  kinderen  der  slavin  bij  hären  meester  toekent. 
 Ik  heb  voor  mijn  doel  genoeg  voorbeelden  gegeven,  hoezeer  
 de  rechtsbegrippen  en  rechtsinstellingen  der  Javanen  van  het  
 Mohammedaansche  recht  afwijken,  al  is  ook  dikwijls  zijn invloed  
 te  bespeuren. Konden wij op  dezelfde  wijze  de  verschillende  ver-  
 bintenissen  en  rechtshandelingen  van  koop  en verkoop  (toekoe, a-  
 dol),  van  huur  en  verhuur  (sewä,  njewakhake),  van  schenking  
 (hibat),  van  voorachot  op  latere  levering  (tempah),  van  het  be-  
 werken  van  iemands  akker  voor  het  genot  van  de  helft  of  een  
 derde  der opbrengst (maro en mrateloe), van  het verkoopen van ak-  
 kers  met  een  blijvend  recht  van  wederinkoop, ook voor de erven,  
 door terugbetaling der koopsom (anggadekhake,  Soend. ngagade), —  
 konden  wij,  zeg  ik ,  die  allen met de het meest daarmede overeen-  
 komende  contracten van het Mohammedaansche  recht  vergelijken,  
 wij  zouden  overal  hetzelfde  vinden.  Men  vindt  vele  punten  van  
 overeenkomst,  deels  toevallig,  deels  in  den  aard  der  zaak  
 gegrond,  deels  ongetwijfeld  aan  den  invloed  van  Mohammedaansche  
 rechtsbegrippen  toe  te  schrijven;  maar  er  is  ook  zoo  veel  
 en  velerlei  afwijking,  dat  de  oorsprong  der  adat  uit  andere  
 toestanden  en  begrippen  en  hare  zelfstandigheid  tegenover  de  
 sarat  geen  oogenblik  twijfelachtig  is.  Doch  eene  zoo  in  bijzön-  
 derheden  tredende  behandeling  van  het  inlandsche  recht  zou  in  
 een  werk  van  dezen  aard  te  veel  ruimte  innemen,  gesteld  dat  
 het  thans  reeds mogelijk  wäre — wat het  zeker  niet  is — over de  
 Javaansche  adat  op  dit  gebied met  genoegzajne  kennis  van zaken  
 te  spreken. 
 De  eenige  rechtshandelingen  en  geschillen  waarin,  met  uit-  
 zondering  van  zuiver  kerkelijke  zaken,  die  nog  afzonderlijk  ter  
 sprake  komen,  de  sarat bijna geheel geyolgd wordt, zijn  die welke  
 tot  huwelijken  en  nalatenschappen  betrekking  hebben.  In Soera-  
 karta  is  dan  ook,  volgens  art. 4 der overeenkomst over de uitoefe-  
 ning  der  justitie,  den  28sten  Mei  1847  (Stbl. n°. 30) tusschen het  
 Gouvernement en den Soesoehoenan gesloten,  de rechtsbevoegdheid  
 der  Soerambi beperkt tot „zaken rakende huwelijken, echtscheidin-  
 gen,  boedelscheidingen,  erfopvolgingen bij versterf en bij uitersten