
 
        
         
		eenkomt,  het  maanlicht  het  helderst  of  witst  is.  Bijzonder  aan  
 Java  eigen  is  het  vasten  op  den geboortedag, dat bij vele aanzien-  
 lijke  Javanen  te  Soerakarta  in  gebruik  is. 
 Aan  alle  geloovigen  werd  door  denProfeet  het  geven  eener  
 jaarlijksche  bijdrage  tot  ondersteuning  van .de  beboeftigen  en be-  
 vordering  der  belangen  van  den  Islam  ten  plicht  gemaakt. Haar  
 bedrag  is  een  tiende  van  den  oogst  der  voornaamste  veld-  en  
 boomvruchten;  een  of  meer  stukkenvee,  die  ongeveer  een  veer-  
 tigste  der  waarde  van  de  geheele  kudde  vertegenwoordigen;  de  
 veertigste  penning  van  het  kapitaal  dat  men  in  gemunt  of  on-  
 gemunt  goud  en  zilver  bezit;  en,  als  niet  bepaald  verplichte  
 toegift,  een  veertigste  van  het  kapitaal  dat  door  aanwezige han-  
 delswaren  wordt  vertegenwoordigd.  Al  het  genoemde  moet  een  
 zeker  bedrag  overstijgen,  alvorens  de  belasting  gevorderd wordt,  
 en  seherpe  controle  en  invordering  heeft  nooit  in  de  bedoeling  
 dezer  instelling  gelegen;  de  öpbrengst  werd  bijna  geheel  aan  
 het  geweten  van  den  belastingscbuldige  overgelaten.  De  inners  
 mochten  een  achtste  deel  der  belasting  voor  bun  moeite  en  
 kosten  inbouden.  De  overige  zeven acbtsten waren  bestemd: voor  
 volstrekt armen;  voor  hen  die  ondersteuning  beboefden,  om  van  
 hetgeen  zij  bezaten  vruchten  te  kunnen  trekken;  voor  ben  die  
 buiten  bun  schuld  of ter wille van bet algemeen belang in schulden  
 geraakt  waren;  voor  slaven  die  met  bun  meester  een  contract  
 badden  aangegaan  omtrent  hunne  vrjjwording,  mäar  niet  aan de  
 voorwaarden  konden  voldoen;  voor  reizigers  die  een  tocht  tot  
 Gode  welgevallig  doel,  zooals  bet  bezoeken  van scholen of  heilige  
 graven,  ondernomen  hadden,  maar  de middelen  misten  tot  voort-  
 zetting  der  reis;  voor  het  onderboud  van  vrijwillige  deelnemers  
 aan  den  krijg  tegen  de  ongeloovigen;  en  voor  nieuw  toegetre-  
 denen  tot  den  Islam,  wien  door  het  uitzicht  op  geldelijk  voor-  
 deel  een  lokaas  werd  voorgehouden.  Deze  belasting,  oorspronke-  
 lijk de eenige  die  aan  de  geloovigen  was  opgelegd, daar de staats-  
 uitgaven  geheel  uit  den  buit  en  de  scbattingen  der  ongeloovigen  
 gekweten  werden,  heet  zak&h,  wat  door de Javanen als  d j a k a t   
 wordt  uitgesproken. 
 In  schier  alle Mohammedaansche  landen is  deze  öpbrengst  in 
 verval  geraakt,  sedert, naar het voorbeeld der Europeesche staten,  
 algemeene  belastingen  zijn  ingevoerd,  waaraan ook de geloovigen  
 onderworpen  zijn.  Op  Java  is  de  öpbrengst  zeer  gebrekkig;  zij  
 bepaaltzicb bijna uitsluitend tot hetrijstgewas en bedraagt ook daar-  
 van  op  verre  na niet  overal bet tiende. Het  regelmatigst nog heeft  
 de  öpbrengst in  de  Preanger  regentschappen  plaats.  Deinning en  
 verdeeling  is  geheel  aan  de  geesteljjkheid  overgelaten;  de  op-  
 brengst  wordt  grootendeels  in  de  moskeekassen  gestört,  en  het  
 gebruik  dat  er  van  gemaakt  wordt,  schijnt  zeer  willekeurig  te  
 zijn.  Sommige  klassen  van  rechthebbenden  op  de  djakat  kunnen  
 op  Java  onder  de  werking  van  het  Nederlandsch  gezag  natuur-  
 lijk  niet  voorkomen,  zooals  vrij willige  deelnemers  aan  den  heiligen  
 krijg  en  slaven  die  omtrent  hunne  vrijwording  met  bun  
 meester  gecontracteerd  hebben.  Daarentegen  bebben  zieh  de  
 hadji’s  een  aandeel  van  deze  öpbrengst  weten  te  verzekeren,  en  
 wel  als  armen  ‘),  —■  armen  om  Gods  wil  namelijk;  want  de  
 Javaan  die  de  bedevaart  naar  Mekka  volbracbt  heeft  en daarom  
 den  titel  van  hadji  draagt,  werkt  doorgaans  niet  meer  voor  het  
 dagelijksch  brood,  maar  wijdt  zijn  verder  leven  aan  vrome  
 oefeningen  en  leeft  ten  koste  der  bevolking.  Men  mag  wel  aan-  
 nemen,  dat  de  djakat  thans  voor  verreweg  het  grootste gedeelte  
 aan  priesters,  hadji’s  en  santri’s  ten  nutte  komt;  want ook deze  
 laatsten  zijn  grootendeels  armen  om  Gods  wil,  bedelmonnikken  
 (pekirs, van het Arab. faqir, dat oorspronkelijk niets dan een arme,   
 maar  thans  gewoonlijk  een  b e d e lmo n n i k   beteekent);  en  op  
 Java  schijnt  bet  denkbeeid  allengs  te  bebben  post  gevat,  dat de  
 djakat  alleen  toekomt  aan  bet  witte  volk,  aan  ben  die  de  belangen  
 van  den  godsdienst  behartigen  en  bun  leven  aan  vrome  
 oefeningen  wijden 2). 
 De  laatste  der  pilaren  van  den  Islam  is  de  hadj,  d.  i.  de  be-  
 devaait  naar  den  tempel  te  Mekka,  het  oude  centraal-heiligdom  
 der  Arabieren.  Die  bedevaarten  waren  lang  voor  Mohammed  in 
 *)  Resume.  238. 
 2)  Zie  verder  mijn  opsteloverde  djakat in  T.  v. N.  I.  1871.  1 . 151.  Vgl. ook Resume.  
 237 ,  waaruit  blijkt,  dat  ook  omtrent  de  djakat  in  schier  iedere  dessa  andere  regelen  
 gevolgd worden.