
 
        
         
		koorlijke  afwisseling  geeft,  terwijl  zijne  groote,  kogelvormige,  
 saprijke  vruchten,  ofschoon  zuur  van  smaak,  den  dorstigen  rei-  
 ziger  een  gewenschte  lafenis  reiken. 
 Yan  de  eentonige  alang-wildernissen  onderscheiden  zieh  de  
 met  körte  grassoorten  bedekte  weiden,  die  deels  in  de  vlakte  
 en  aan  het  benedenste  deel  yan  zacht  glooiende  hellingen  de  
 plaats  van  yroegere  cultuur  hebben  ingenomen  en  een  overgang  
 vormen  tot  de  bebouwde  en  bewoonde  deelen  des  eilands,  deels  
 zieh  met  eenige  wijziging  voortzetten  in  den  onmiddellijken  om-  
 trek  der  dorpen,  waar  zij  de  beemden  vormen  waarop  de  met  
 een  houten  klok  omhangen  buffel  zieh  nedervlijt  of  zieh  al  grazende  
 een  smal  pad  baant  door  de  struiken,  die  allerwege  ver-  
 strooid  opschieten  en  het  veld  door  den  rijkdom  hunner  bloemen  
 versieren.  Hier  en  daar  verheft  zieh  een  enkele  vruchtboom,  
 een  doerian  of  mangga,  boven  het  omringende  heestergewas,  
 waarvan  melastomen  en  onderscheidene  cassia’s ,  benevens  Calo-  
 tropis  gigantea  de  hoofdbestanddeelen  vormen.  Gelijk  laatstge-  
 melde  struik  de  aandacht  trekt  door  de  paars-blauwe  bloesem-  
 tuilen,  die  tusschen  zijne  groote,  bleek-kopergroene  bladeren  
 prijken,  boeit  Cassia  alata  het  oog  van  den-reisiger  door  hare  
 prächtige,  goudgele  bloemtrossen.  Minder  aangenaam  is  het  
 brandende  bladerenweefsel  van  verschillende  urtica’s  en  de vuile  
 stank,  als  van  verrottende  dierlijke  overblijfselen,  die  door  de  
 anders  fraaie  bloemen  der  aroideeen  van  het  geslacht  Amorpho-  
 phallus  verspreid  wordt.  De  grassoorten  die  tot  voeder  worden  
 gebezigd  .en  ten  behoeve  van  de  paarden  van  Europeanen  en  
 inlandsche  hoofden  worden  gesneden,  zjjn  meestal  soorten  van  
 Paspalum  en  Poa,  en  worden  door  de  inlanders  onder  de  na-  
 men  djoekoet  of  roempoet  samengevat. 
 Het  heete,  droge  heuvelland  van  den  neptunischen,  vooral  
 kalkhoudenden  bodem  heeft  eene  eigenaardige  vegetatie  van  in  
 hoogte  zeer  ongelijke,  doch  over  het  algemeen  laag  groeiende,  
 bij  afwisseling  uit  groepsgewijs  voorkomende  boomen  en struiken,  
 doorgaans met ijl gebladerte, bestaande boschjes. Ook deze boschjes  
 bevestigen,  dat  de  opmerking,  meer  dan  eens  door  Wallace  ge-  
 maakt,  dat  in  de  keerkringslanden  de  bloemen  schaarsch  zijn 
 en  door  hare  kleurenpracht  weinig  tot  verlevendiging  van  het  
 landschap bijdragen,  op Java  niet  toepasselijk is.  Niet slechts geeft  
 hier  het  witachtige  loof van  de bintinoe (Yisenia Indica)  eene aan-  
 gename  afwisseling  in  de  algemeene  kleur  van  het  bladerendak,  
 maar  in  Augustus  prijken  er  de  goudgele  bloemen  van  Cassia  
 fistula  naast  de  rozenroode  bloembladen  en  purperroode  kelken  
 van  Cassia  Javanica;  en  als  in  October  de  boengoer  of  Lager-  
 stroemia  reginae bloeit,  schijnt het geheele  bosch in een bloemtuin  
 herschapen,  daar  dan  de  kroonen  dezer  boomen,  die  boven  alle  
 andere  uitsteken,  beladen  zijn  met  de  heerlijkste  paars-blauwe  
 bloemen,  die  reeds  op  een  afstand  de  blikken  der  reizigers  tot  
 zieh  trekken,  terwijl  men,  in  het woud  blikkende,  waant groote  
 zwermen  kanarievogels  te  bespeuren,  tot  men  naderbij  tredende  
 bemerkt,  dat  het  de  groote  goudgele  bloemen  zijn  die  de  wijd  
 uiteengespreide,  in den bloeitijd bladerlooze takken van de sempoer  
 tjai  of  Colbertia  obovata  versieren.  Onder  de  merkwaardigheden  
 dezer  boschjes  behooren  ook  de  verbazend  groote  kokervruchten  
 van  Kickxia  arborea,  die  aan  paren  groeien  en  eenige  voeten  
 lang  worden. 
 De  wanden  der  steil  oprijzende  kalksteenbanken  en  der  hier  
 en  daar  zieh  als  torens  verheilende  kalkrotsen  zijn  omvlochten  
 met  de  houtachtige  stengels  van  verschillende  piperaceeen,  de  
 zware  ranken  van  velerlei  cissus-soorten  en onderscheiden andere  
 slinger- of  klimplanten.  Haar groen,  dat  op vele  plaatsen van den  
 rand  der rotstorens  als  im guirlandes  afhangt,  vormt met de witte  
 kalksteenwanden  een  liefelijk  contrast,  en wordt opgeluisterd door  
 de fraaie  bloemtrossen van Entada scandens  en door de bloemen van  
 Argostemma’s  en  andere  kleine  doch  saprijke  planten,  die  in de  
 holten  van  den  kalksteen  wortel  schieten.  De  sehedel  dier  kalkrotsen  
 is  doorgaans  gekroond  door  prächtige  vijgensoorten,  wier  
 schaduwrijk loof zieh  ver  over  den  rand der  rotsen heen uitstrekt,  
 en  terwijl  de  slingerplanten  fegen de rotswanden opklimmen,  ziet  
 men  de  kronkelende  luchtworteis  dier  vijgeboomen  van  den  top  
 afdalen,  het  gesteente  omklemmen,  in  alle  reten  en  gaten  dringen  
 en  die  bij  toenemenden  wasdom  met  onweerstaanbare kracht  
 openscheuren,  zoodat  dikwijls  kolossale  stukken,  reeds  van  de 
 10