
 
        
         
		niet  minder  dan  40  soorten  van  vogels  die  hij  in  het  Oosten.  
 des  eilands  niet  gevonden  had,  en  waaryan  het meerendeel  bij-  
 zonder  aan  de  Fauna  van  Java  eigen  waren. 
 Bij  de  zooveel  beter  dan  de  lagere  dieren,  de  visschen  en  
 reptilien  bekende  vogels  van  Java  scheen  eene  stelselmatige  
 rangschikking  minder  noodig,  die  trouwens  bij  deze  zoo  moeilijk  
 tot  bepaalde  groepen  te  brengen  dierenklasse  slechts  onderge-  
 schikte  waarde  bezit.  Ik  ben  er  daarom  in  het  belang  der  be-  
 knoptheid  en  der  levendigheid  van  voorstelling  van  afgeweken.  
 Bij  de  laatste  klasse  der  gewervelden  echter,  die  derzoogdieren,  
 waarin  zieh  de  meeste  groepen  zoo  scherp  afzonderen,  schijnt  
 het  mij  beter  tot  de  volgorde  van  het  systeem  terug  te  keeren.  
 De  spraakmakende  gemeente  zag  te  allen  tijde  in  de  vogels,  
 gelijk  trouwens  ook  in  de  visschen,  slechts  eene  groote  groep,  
 maar  heeft  voor  apen,  vledermuizen  en  walvisschen  nooit  een  
 gemeenschappelijken  naam  uitgedacht.  De  naam  van  mammalia  
 of  zoogdieren,  waarin  zoo  uiteenloopende  orden  worden  samen-  
 gevat,  berust  op  zuiver  wetenschappelijke  abstractie. 
 Yan  Java  kende  Salomon  Müller  85  zoogdieren,  waarbij  
 echter  geen  cetaceeen  zijn  gerekend,  omdat  deze  meer  aan  de  
 zee  dan  aan  het  land  behooren.  Ik  zal  hier  dan  ook  alleen  daar-  
 omtrent  opmerken,  dat  soms  een  cachelot  of  potvisch  (Physeter  
 macrocephalus)  op  Java’s  strand  geworpen  wordt,  en  dat  de bekende  
 zeekoe  der  Indische eilanden, de doejong (Halicore dugong),  
 zieh  ook  hier  op  ondiepe  plaatsen  längs  de  kust  in  kleine  troe-  
 pen  met  de  op  zulke  plekken  veelal  overvloedige  zeeplanten  
 komt  voeden. Maar zelfs deze en enkele andere, later als op Java in-  
 heemsch  erkende  soorten  medegerekend,  blijft  het  getal  beneden  
 de  honderd,  waarvan  nagenoeg  40  tot  de  vleugelhandigen  of  
 vledermuizen  behooren.  De  buideldieren  zijn,  gelijk  algemeen  
 bekend  is,  in  Insulinde  tot  de  oostelijke  of Indo-Australische  
 eilanden  beperkt.  De  eerste orde waaruit wij  een dier te vermelden  
 hebben,  is  die  der  edentata  of  tandeloozen,  waartoe  de  Mania  
 Javanica,  het  Javasche  schubdier,  behoort.  Wij  leerden het reeds  
 kennen  als  den  verwoester  der  termieten-nesten.  Het  dier  leeft  
 in  de  bosschen,  beklimt  de  boomen  en  verbergt  zieh  tusschen 
 de  spleten  en  dooreengestrengelde  wortels  der  ficus-soorten.  De  
 inlanders  eten  zijn  vleesch  en  maken  van  de  harde  schubben,  
 die  zijn  lichaam,  staart  en  pooten  bekleeden  en  als  de  pannen  
 van  een  dak  over  elkander  liggen,  amuletten  tegen  velerlei  
 kwalen,  inzonderheid  tegen  lendenpijn. 
 De  voormalige  orden  der  dikhuidigen,  eenhoevigen  en  her-  
 kauwenden,  zijn  door  de  nieuwste  zoölogen  tot  die  der  perisso-  
 dactyla,  artiodactyla  en  proboscidea  herleid.  De  eerste  omvat  de  
 rhinocerossen,  de  tapirs  en  de  paarden,  de tweede met de zwijnen  
 en  Afrikaansche  rivierpaarden  alle  herkauwers,  de  derde  alleen  
 de  olifanten.  Paarden  komen  op  Java  alleen  in  den  tammen  staat  
 voor;  tapirs  en  olifanten,  ofschoon  beide  Sumatra  bewonende,  
 worden  er  geheel  gemist;  de  zwijnen  zijn  er  in  wilden  staat  in  
 twee  soorten  voorhanden,  en  de  herkauwers  bepalen'  er  zieh,  
 zoo  men  de  van  elders  ingevoerde  tamme  buffels,  koeien,  scha-  
 pen  en  geiten  niet  mederekent,  tot  den  banting  of Soendaschen  
 os,  tweeerlei  herten  en  het  Javasche  muskusdier. 
 De  rhinoceros  van  Java  verschilt  van  dien  van  Sumatra,  en  
 heeft  slechts  een  hoorn,  terwijl  de  laatste  er  twee  heeft.  Hij  
 is  lang  niet  zeldzaam  en  zwerft,  maar  schier  altijd  alleen,  door  
 alle  onbebouwde  en  onbewoonde streken, van den oever der zee tot  
 aan de toppen der bergen. Bij voorkeur bewonen deze dieren de derde  
 zone,  maar  Junghuhn  zegt,  dat  zij  in  het  gebergte  nooit  verder  
 oostwaarts  dan  de  Slamat  voorkomen.  Zij  ontwijken  de  nabijheid  
 der  menschen  en  vreezen  hen,  maar  kunnen,  in  het  nauw  gebracht, 
   Zeer  gevaarlijk  worden,  zooals  in  1827  de  teekenaar  
 der  Natuurkundige  Commissie  van  Kaalte  ondervond,  wien  een  
 mislukt  schot  op  een  rhinoceros  bijna  het  leven  kostte.  Zij  
 voeden  zieh  met  de  vruchten  en  bladeren  van  ficus-soorten  en  
 andere  boomen,  maar  vooral  met  gras,  en  men  beweert  dat  de  
 groote  verscheidenheid  van  grassoorten  die  in  de  derde  en  vierde  
 zone  groeit,  den  rhinoceros  naar  die  hoog  gelegen  streken  lokt.  
 De  paden,  door  de  rhinocerossen  tot  op  de  hoogste  toppen  ge-  
 baand,  zijn  aan  alle  bezoekers  van  Java’s  bergen  bekend,  en  
 de  Soendaneezen  die  in  de  kraters  der  vulkanen  zwavel  gaan  
 inzamelen,  of  hoog  in  het  gebergte  de Balanophora  elongatagaan