
 
        
         
		te  lichten,  van  tijd  tot  tijd  op  ’t  voorplein  der  vorstelijke  wo-  
 ningen  gehouden.  Ook  yertoont  men  soms  een  zonderlinge paro-  
 die  van  deze  steekspelen,  waarbij. men  levensgroote  stroopoppen  
 op  de  paarden  vastbindt,  en deze door het afsteken van vuurwerk  
 in verwarring  brengt,  zoodat, terwijl zij  verschrikt dooreen loopen,  
 de  poppen  de  belachelijkste houdingen aannemen. In het algemeen  
 gebruikt  de  inlander  zijn  paarden  slechts  onder  den  man  of  als  
 pakpaarden,  ofschoon  de  hoofden  ze  ook  voor  rijtuigen  spannen  
 in  navolging  der  Europeanen.  ’t  Yerdient  echter  opmerking  dat  
 men  op  oud-Javaansch  beeldhouwwerk  dikwijls  paarden  met Wagens  
 ziet  voorgesteld.  Het  castreeren  der  paarden  is  niet gebrui-  
 kelijk.  Om  te  rijden  gebruikt  men  niet  anders  dan  hengsten; de  
 merries  zijn  voor  pakpaarden  en  voor  de  fokkerjj  bestemd.  Yoor  
 den  oorlog  zijn  de  Javaansche  paarden niet geschikt, althans wan-  
 neer  zij  zichtegen  de  zooveel  grooter  en  zwaarder  paarden eener  
 Europeesche  kavallerie  moeten  meten. 
 De  Javaansche  paarden  zijn  inderdaad  niet  meer  dan  hitten,  
 ofschoon  zij  vlug,  sterk,  leerzaam  en  vast  van  tred  zijn.  Het  
 schijnt  echter  dat,  in  het  algemeen  gesproken,  het  ras  achteruit  
 gaat,  omdat  men  de  paarden  te  jong  gebruikt en voor de fokkerij  
 geen  genoegzame  zorg  draagt.  Er worden, vooral ten gebruike der  
 Europeanen,  vele  zoogenaamde  overwalsche  paarden  ingevoerd,  
 dat zijn  paarden  van  Soembawa,  het  Sandelhout-eiland, Timor of  
 Hakasser,  die  allen  in  deugd  de  Javaansche  overtreffen.  Men  
 zegt  dat  de  Soendasche  paardenkenners  onder  de  van  elders  
 ingevoerde  paarden  vaak  de  voorkeur  geven  aan  de  magere  en  
 verwonde,  zelfs  wanneer  zij  nauwelijks meer op de beenen kunnen  
 staan,  en  er  fabelachtige  prijzen  voor  besteden,  mits  zij  de rechte  
 koelintjirans  of  teekenen  in  het  haar  hebben,  en  —  wat  zeker  
 nog  meer  te  verwonderen  is  ^  dat  de  juistheid  van  hun  blik  
 meestal  door  de  latere  deugdzaamheid  dier  paarden  wordt  beves-  
 tigd ').  De  Perzische  paarden,  die  men  soms  bij  de  Javaansche  
 grooten aantreft, zijn voor de berechtige streken geheel ongeschikt. 
 Het  tarn  gevogelte  dat  de  Javanen  houden,  om  zieh  met  de  
 eieren  of  het  vleesch  te  voeden,  bestaat  vooral  in  hoenders  en 
 ')  T.  v.  N.  I .  1874.  I I .  173. 
 eenden.  Kippenvleesch  wordt  door  de  Javanen  bij  allerlei  feeste-  
 lijke  gelegenheden  genuttigd  en  is in  Indie een dagelijksch gerecht  
 op  de  tafel  der  Europeanen.  Yan  de  hoenderteelt wordt  dus  zeer  
 veel  werk  gemaakt 5  over  de  betrekkmg  van  d6  tamme hoenders  
 tot  de  wilde  werd  reeds  vroeger  gesproken1).  De  tamme  eend,  
 bebek  of  riri,  verschilt  aanmerkeljjk  van  de  wilde,  meliwi  "),  
 heeft  zoo  kleine  vleugels  dat  zij  niet  kan  vliegen, en schijnt van  
 vreemd  ras  te  zijn.  Dikwijls  ziet men  Javanen  op  grooten afstand  
 van  hunne  woning  met  troepen  van  een  paar  honderd  eenden  
 weiden.  Ook  de  zeldzamer  voorkomende  ganzen,  banjak,  zijn  
 van  elders  afkomstig,  en  de  steeds  zeer  dure  kalkoenen  dragen  
 nog  in  hun  naam  ajam Wländä  (Hollandsche  hoenders) het bewijs  
 dat  zij  door  de  Europeanen.  zijn  ingevoerd. 
 Wij zouden thans nog van de  fabrieks- en handwerksnijverheid en  
 van  den  handel  der  Javanen, moeten  spreken.  De  fabrieksnijver-  
 heid  wordt  echter  met  zeldzame  en  weinig  beteekenende  uitzon-  
 deringen  slechts  uitgeoefend  in  dienst  en  onder  leiding  der  Europeanen  
 en  kan  hier  dus  buiten  aanmerking  blijven.-Aan  de  
 ontwikkeling  der  handwerksnijverheid  staat  deels de  mededinging  
 der bekwamere en tot sterker inspanning geschikte Chineezen in den  
 weg,  deels  ook  de  omstandigheid  dat  jeder Javaan voor een groot  
 deel  in  zijne eigene eenvoudige  behoeften  voorziet.  Met dat  al worden  
 een  aantal  Eandwerken  door  de  Javanen  met  goed  gevolg  
 beoefend,  en  heeft  meestal  elk  district  of regentschap  zijne eigen-  
 aardige  industrie.  Yele  dier  industrien  hebben  wij  reeds  in  den  
 loop  van  dit  werk  leeren  kennen,  en  vele  zullen  nog van tijd tot  
 tijd,  vooral  in  het  derde  deel,  bij  de  beschrijving  van bijzondere  
 plaatsen,  vermeld  worden  In  het algemeen is in dit opzicht eenige  
 vooruitgang  te  bespeuren.  In  1872  waren,  met  uitzondering  van  
 de  residenten Batavia,  Soerakarta en Jogjakarta,  65,338 Javanen  
 en  4492  vreemde  Oosterlingen  als  ambachts- en handwerkslieden  
 in  de  bedrijfsbelasting  aangeslagen. 
 Yan  hoeveel  belang  de  handel  op  Java  ook  zijn möge,  onder  
 de  middelen  van  bestaan  der  inlandsche  bevolking  kan  de groot-  
 handel  nauwelijks  genoemd  worden 5  want  deze  is  schier  alleen 
 ')   Blz.  236.  2)  Boven  blz.  233.